welke enige met de oppervlakte van het water
gelijk en andere onder water waren: zij lagen N,
N. O. van den Berg Edgecombe, anderhalve zee-
mijl van het eiland Mowtohora en omtrent negen
Engelfche mijlen van het groot land. Wij zeilden
tusfehen deeze rotfen en de kust door, hebbende
van tien tot zeven vademen water. .
Deezen morgen zagen wij veele kanoos en veel
volk langs het ftrand; verfcheiden van de kanoos
volgden ons, maar geene derzelve kon ons bereiken,
uitgezonderd eene, die een zeil voerde, en
die wij voor dezelfde herkende, uit welke men
den avond te vooren met , fteenen gefmeeten
had. Het volk dat ’er in was trad weder in ge-
fprek met t u p i a , maar wij verwagteden wedei
eene iaag van hun oorlogs - tuig , dat egter niet
gevaarlijk was dan voor de kajuit- venfters, Zij
hielden zlg omtrent een uur bij het fchip op en
gedroegen zig zeef vreedzaamlijk, maar eindelijk
Wierden wij begroet gelijk wij verwagt hadden;
wij beandwoordden het met eenen fnaphaan over
hunne hoofden1 aftefchieten, waarop zij het on-
middelijk agteruit lieten zakken en ons verlieten,
misfehien meer voldaan van eene proef van hunne
kloekmoedigheid te hebben gegeeven door-
een fchip, zoo veel grooter dan het hunne, tweemaal
aangetast te hebben dan door de fchoot bevreesd
gemaakt.
Ten half elf {levenden 'wij tusfehen een laag
plat
plat eiland en de kust door: de afftand tusfehen
het een en de andere was omtrent vier Engelfche
mijlen en de diepte van het water van tien tot
twaalf vademen. De kust tusfehen dit plat eiland
en Mowtohora is van eene maatige hoogte, maar
effen, vrij onbelemmerd met hout - gewas en vol
plantagiën en dorpen. De dorpen, die grooter
waren dan alle die wij tot nog toe gezien hadden,
waren op hoogten digt aan zee gebouwd, en aan de
land-zijde verfterkt door eenen wal en eene graft
met- hoog paalwerk binnen dezelve, dat rondom
hetzelve liep: behalven eenen wal, eene graft en
paalwerk fcheenen, fommige nog buiten - werken
te hebben. T upia was in het denkbeeld dat de
kleine influitingen van paalwerk en eene graft,
dié wij te vooren gezien hadden, Morais o f gods-
dienllige plaatfen waren; maar wij waren van ge-
daateïi dat O het flerkten waren en beflooten ’er uk
dat dit volk nabuurige vijanden had en altoos aait
vijandlijke aanvallen bloot Hond.
Ten twee uitren voeren wij voorbij een klein
hoog eiland, dat vier Engelfche mijlen van eene
hooge ronde kaap van de kust lag. Van deeze
Kaap ftrekt het land Noord-West zoo verre men
zien kan en het heeft een hobbelig en bergachtig
voorkoomen. Naardien het weder mistig was
en de wind fterk op het land woei, hielden wij
van den wal af en loefden op naar het eiland
dat wij in het gezigt hadden, dat omtrent zes
H 5 o f