
niet aan het land, dat noordwaarts lag, vast te zijn,
zoo dat ’er of water, of gene diepe baai, of laag
land tusfchen beiden is.
Den zesden op den middag waren wij ten naasten
bij op dezelfde plaats als op den middag van
den voorigen dag: wij vonden in den agtermid-
dag de afwijking, door verfcheidep azimuths en
d'e amplitudo 150 10' O. te zijn. Op den zevenden
, op den middag , waren wij op de Zpider
Breedte van 470 6' en waren twaalf Engelfche mijlen
meer. oostwaarts geraakt in de laatfte vier ep
twintig uuren. Wij Huurden het overige vap
deezen dag westwaarts en den geheelen volgenden
dag tot zonne ondergang , wanneer de. uitr
einden van het land van N. ten O» tot W. lagen, op.
den afftand van omtrent zeven of agt mijlen : op
deeze plaats was onze diepte vijf en vijftig vademen
ep de afwijking van het kompas door de amplitudo
i6° 2.9 O, De wind liep nu om van het
Noorden naar het Westen en, alzoo wij fchoon
weder en maan - licht hadden , hielden wij het
lhhip bij den wind naar het Z. W. den geheelen
pacht door. Ten vier puren in dep morgenflond
hadden wij zestig vademen, water en bij het aan-
breeken van den dag ontdekten wij voor de. boeg
eene rei klippen, die zig vap het Z. ten \V. tot
W. ten Z. uitflrekte en waarop de zee zeer hoog
brak: zij waren niet verder dan drie vierde van,
eene Engelfche mijl van ons af en egter hadden»
1 1 1 ^ wij
^vij vijf en veertig vademen water. Alzoo de
wind N. W- was , konden wij dezelve nu niet te
bpven zeilep en alzoo ik niet gaerne aan lij wilde
afvallen, liet ik het wenden en deed een gang
oostwaarts ; dan naardien de wind kort daarop
noordwaarts liep, waren wij in (laat om van alle
de klippen vrij te geraaken. Onze diepte was,
terwijl wij binnen de klippen zeilden, van vijf en
dertig tot zeven en veertig vademen piet eenep
rotsachtigen grond.
Deeze rei klippen ligt Z. O. zes mijlen van het
zuidlijkst gedeelte van het land, en Z. O. ten O.
van enige aanmerklijke bergen, die digt bij het
Hrand Haan: omtrent drie mijlen ten noorden van
dezelve ligt nog eene andere rei klippen, die vol-
kopmen drie mijlen van den wal ligt en op.welke
de zee met eene vreeslijke branding brak. Naardien
wij deeze klippen in den nacht ten noorden
voorbij gezeild waren en wij de andere met het
aanbreekep van den dag voor.de boeg ontdekten,
is het klaarblijklijk dat wij in een groot gevaar waren
geweest en onze ontkooming ten uiterften
hachlijk was; naar de ligging van deeze klippen,
zoo wel gefchikt opi vreemdelingen, die niet om-
zigtig zijn, te vangen, noemde ik haar de Vallen
( Traps'). Onze Breedte was op den middag 470
s>6'Z. Het land in hetgezigt, dat het voorkoo-
men van een eiland had, ftrekte van N. O. ten N.
paar het N. W. ten W. en fcheen omtrent vijf
R 5 mij