
 
		kompas w is , volgens  het  azimüth,  14° O.  en voU  
 gens  de amplitudo  i$°  2'.  Wij maakten  zoo  veel  
 voortgang  als  wij  konden  langs  de  küst met den  
 vvind, dieii wij hadden,  hetfteeds op den afftand van  
 tusfchen  twee  en  drie mijlen  houdende.  Op  den  
 middag waren wij  op  de  Breedte van 44° 47',  zijnde  
 Hechts twaalf mijlen  in  de  ftreek van N. O. j N.  
 gevorderd  in de laatfte  vier en  twintig uuren. 
 Wij  bleeven  langs  de  kust  ftevenen  in de  ftreek  
 van  N.  Ö.  I  O.  tot  des  avonds  ten  zes  uuren j  
 wanneer  wij  bijlegden  voor den nacht.  Des morgens  
 ten vier uuren  ftuurden wij naar  land en \ toen  
 de dag aanbrak, zagen wij  iets dat naar eeiie dpening  
 geleek;  maar  dat,  toen  wij  het meer genaderd waren  
 ,  Hechts  eene  diepe valei  tusfchen  twee  hooge  
 landen  bleek  te  zijn:  wij  zeilden  dan  in  dezelfde  
 ftreek  voort,  het  op den  afftand  van  tusfchen vier  
 en  vijf Èngelfche mijlen  langs het ftraiid houdende.  
 Den  zestienden  op  den middag lag de noordlijkfte  
 land- punt  in  het  gezigt N.  60  O.  tien Èngelfche  
 mijlen van  ons  en  onze Breedte  was  bij  waarnee-  
 ming  440  5' en  ónze  Lengte  van  West-Kaap  20  
 8'  O.  Ten  ttoee uuren  zeilden wij  de punt voorbij, 
   die  op  den middag  den Èngelfche  mijlen van  
 ons af was  geweest, en bevonden dat  zij  uit  hooge'  
 roode  kliften  beftond,  van welke  een  tvaterval  in  
 vier  kleine  ftraalen afftortede,  waarom  ik  haar den’  
 naam van Waterval - punt gaf. Van deeze punt ftrekc-  
 1  *  het* 
 het  land  eerst  N.  76  O.  en  daarna  meer  noordwaarts. 
   Agt  mijlen  van  Waterval-punt,  in  de  
 ftreek  van  O. N. O*  en  op  eenen  kleinen  afftand  
 van  den  wal,  ligt  een  klein  laag  eiland,  dat  om*  
 trent  anderhalve mijl  Z.  ten  O.  van  ons  af lag; 
 Des  avonds  ten  zeven  uuren  legden wij  bij,  op  
 drie  en  dertig vademen,  'met eenen  fraaien  zandi-  
 gen  grond;  ten  tien  uuren  hadden wij  vijftig vademen  
 en  ten  twaalf uuren  lieten wij  het voor den  
 wind  wenden  in  vijf  en  zestig  vademen,  zijnde  
 verfcheiden  mijlen  N.  N.  W.  afgedrevén  zedert  
 wij  een  bijlegger  gemaakt  hadden.  Ten  twee  
 uuren  in den  morgenftond  peilden wij  geen’  grond  
 met  honderd  en  veertig vademen,  waaruit  blijkt  
 dat  men  Hechts  tot  op  eenen  kleinen afftand  van  
 het  land  grónd  peilt.  Omtrent  deezen  tijd wierd  
 het  ftil;  ten  agt  uuren  kwam  ’er  een  koeltjen  op  
 uit het Z. W.  met welk wij  langs  het  ftrand  duurden  
 in  de  ftreek  van N.  O.  ten O.  f O.  op  den afftand  
 van  omtrent  drie  mijlen.  Ten  zes  uuren  
 ’savonds,  omtrent  eene  mijl  van  den wal  zijnde,  
 hadden wij zeventien  vademen,  en  ten agt  uuren,  
 omtrent  drie  mijlen  van  jand  zijnde,  hadden  wi]  
 vief  en  veertig  vademen;  nu  minderden  wij  zeil  
 en  maakten  een  bijlegger,  hebbende  zedert  den  
 middag  tien mijlen N.  O.  ten O. afgelegd. 
 Het  was  gedüurende  het  grootfte  gedeelte  van  
 den  nacht  flik;  maar  ten  tien  uuren  ’s morgens  
 ukwam  ’er  een  ligt  koeltjen  op  uit  het Z. W.  ten  
 II.  D e e l .  S  W.