
 
		cgter handel,  voornamelijk voor ons doek  en kor*  
 ten  tijd  daarna begaven  zij  zig aan  hunne  gewoone  
 bezigheden,  als of ’er geen vreemdeling onder  hen  
 geweest  ware.  In  den  voormiddag  gongen  ver-  
 fcheiden  van  hunne  booten  uit  visfchen  en  toen  
 het  eetens  tijd  was,  gong  elk  naar zijn  huis,  uit  
 hetwelk  hij,  na  eenen  zekeren  tijd,  weder terug  
 kwam.  Deeze  gunHige  fchijn  van  zaaken  moedigde  
 de Heeren  Banks   en  so lander  aan  om  
 met  zeer  weinig  voorzorg  de  baai  om  te wandelen, 
   daar  zij  yerfcheiden  planten  vonden  en  enigen  
 vogelen  fchooten,  die  uitmuntend  fchoon waren. 
   Op hunne  wandeling  bezogten  zij  verfchei-  
 den  huizen  der  inboorlingen  en  zij  zagen  iets yan  
 hunne wijze van  leeven;  want zij  toonden  zonder  
 enige  agtcrhoudendheid  alles  wat  deeze  Heeren  
 verlangden  te  zien.  Zij  vonden  hen  fomtijds aan  
 hunnen  maaltijd,  welken  de  nadering  van  de  
 vreemdelingen  nooit  afbrak.  Hun  voedzel  be-  
 ftond  in  dit  jaargetijde uit visch,  bij welke  zij,  in  
 plaats van brood,  den  wortel  eeten van  eene  foort  
 van  varen,dat zeer veel  gelijkt naar die,, welke  op  
 -  ©nze weiden  in Engeland groeit.  Deeze  wortelen  
 branden  zij  op  het vuur  en  Haan  dezelve  dan met  
 eenen Hok  tot  dat ’er de  bast  en  de  drooge  buitenzijde  
 afvalt;  hetgeen  dan  overblijft  is  eene  zagte  
 zelfflandigheid,  *wat  kleverig  en  ,zoet,  niet  onaangenaam  
 van  fmaak,  maar  met  drie  of vier maaien  
 zoo veele draaden  en  vezelen  vermengd,  .welke 
 kè  zeer onaangenaam  zijn;  deeze  vezelen  en  draaden  
 flikten  fommige  in';  maar  verre  de  meeste  
 fpuuwden  die  uit  en  hadden  tot  dat  einde mand-1  
 jens  onder  zig  flaan,  waarin  zij  hetgeen  zij  uitge-  
 kaauwd hadden,  en  dat zeer veel naar  nitgekaauw-  
 de  tabak geleek;  vallen  lieten.  In  andere  jaargetij-1  
 den hebben  zij  zeekerlijk overvloed van uitmuntende  
 gewasfen;  maar wij  zagen  geene  andere  tamme  
 dieren bij  hen  dan  honden,  die  zeer  klein  en  lelijk  
 waren.  De Heer  banks   zag enige  van hunne  
 plantagieën, daar de grond zoo wel  omgefpit  eii  
 bewerkt  was  als  in  de  tuinen  van de grootfte  liefhebbers  
 bij  ons:  in deeze  Hukken  grond  groeiden  
 zoete  pataten,  coceos-  of  Eddas  ,  die  zoo  wel  
 in  de  Oost-  als  in  de  West  -  Indiën  bekend  en  
 zeer  geacht  zijn en  enige  kalebasfens  de  zoete pataten  
 Honden  op  kleine  bergjens;  enige  op  reijen  
 gefehikt  en  andere  in  verband  geplant,  alle  met  
 de grootHe  regilmaatigheid op  eene  lijn  geplaatst:  
 de  coceos  Honden  op  vlak  land;  maar  daar  verr  
 toonden  zig  nog  geene  boven  den  grond;  en  de  
 kalebasfen Honden  in  kleine  kuiltjens  of greppels;  
 omtrent  zoo als  in  Engeland.  Deeze.  plantagieën  
 waren van  verfchillende uitgeHrektheid, van een  of  
 twéé  akkers  tot  tien:  alle  te  zaamen  genoomen,  
 waren  ’er  in  de geheele  baai  van  honderd en  vijftig  
 tot  twee  honderd akkers  bebouwd;  fchoon wij  
 geen  honderd menfehen  te  zien kwamen.  Elk  land  
 Was  omtuind,  gemeenlijk  met  riet,  dat  zoo  digc  
 II.  D eel.  G  bij