
 
		zandigen  grond;  maar  zij  ligt  open  voor  de  winden  
 tusfchen  het  Zuiden  en  het Oosten;  de  floepen  
 kunnen  met goed weder  te  alle  tijden  van  het  
 getij  de rivier uit  en  in  loopen;  doch  naardien  ’er  
 een’  baar  in  den  mond  van  de  baai  is,  kan  ’er  
 geen’  floep  in  of uit vaaren  bij  hooge zee:  de  beste  
 plaats  om  zulks  te  onderneemen  is  aan  de  
 Noord-Oostzijde,  en  daar  is  het nog doenlijk  als  
 het op  de  andere  plaatfen  onmogelijk is.. Hetflrand  
 van  de baai,  een  weinig binnen  den mond,  is  een  
 laag  vlak  zand,  agter welk,  op  eenen  kleinen  af-  
 ftand,  de  oppervlakte  van  den  grond  aangenaam  
 afwisfek met  heuvelen  en valeien,  alle  met  houtgewas  
 en met groen  bedekt.  Het land  fchijnt ook  
 wel  bewoond  te  zijn,  bijzonderlijk  in  de  valeien  
 boven  de  baai,  daar  wij  dagelijks  wolken  rooklagen  
 opgaan,  de  eene  agter  de  andere  tot  op  
 eenen  grooten  aflland,  die  bepaald  wordt  door  
 bergen  van eene  vervaarlijke  hoogte. 
 De  Zuid-Westlijke  punt  van  de  Baai  noemde  
 ik  Toung  Nick'sHeady  de  Jongen Nicks Kaap,  
 naar  n i c o l a a s   y o ü n g ,  den jongen,  die eerst  
 land  gezien  had;  op  den  middag  was  zij  N.  Wv  
 ten W.  omtren t  drie of vier  mijlen  van  mij  af en  
 wij  waren  toen omtrent  drie Engelfche mijlen  van  
 den  wal.  Het  groot  land  flxekte  zig  van  het  N.  
 O*, ten N'.  naar  het Z. en  ik  ftelde  voor dat wij den  
 Joop  van  de  kust  zouden  volgen  Zuidwaarts  tot  
 pp de  breedte  van  veertig  of een en veertig  graaden 
 den  en,  als  wij  dan  geene  aanmoediging  vonden  
 om  verder  te.  gaan,  dat  wij  dan  weder  Noordwaarts  
 zouden keeren. 
 In  den  agtermiddag  dreeven wij  met  ftilte;  het  
 volk  aan  land  dit  bemerkende,  ftaken  verfchei-  
 den  kanoos  van  den  wal  en  kwamen  tot  binnen  
 een vierde  van  eene  Engelfche  mijl  bij  het  fchip;  
 maar  konden  niet  overgehaald  worden  om  nader  
 te  koomen,  fchoon  tu p i a   alle  de  kragt  van zijne  
 longen  en  alle  zijne  welfpreekendheid  in  het  
 werk  Helde,  om  hun  toe  te  roepen  en  te beloo-  
 ven  dat hun geen  leed gefchieden  zoude.  Wij  zagen  
 eindelijk  eene  andere  kano  uit  de Armoedige  
 Baai  koomen  met  flegts  vier mannen  aan'boord,  
 eenen van welke wij  ons  herinnerden  bij  onze  eer-  
 fte  onderhandeling  op  de  rots  gezien  te  hebben.  
 Deeze  kano  kwam,  zonder  zig  optehouden,  of  
 zig  in  het  minst  aan  de  andere  te  ftooren,  langs  
 het* fchip  liggen  en  met zeer weinig  moeite  kree-  
 gen  wij  de  Indiaanen  binnen  boord.  Hun  voorbeeld  
 wierd  weldra  door de andere  gevolgd,  zoo  
 dat  wij  zeven  kanoos  en  omtrent  vijftig  mannen  
 rondom  ons' hadden.  Wij  deelden hun  allen  ge-  
 fchenken  uit met  eene  milde  hand,  en des niette-  
 genftaande  waren  zij  zoo  begeerig  om  nog  meer  
 van  onze  gerieflijkheden  te  hebben  ,  dat  zij  ons  
 alles  verkogten  wat  zij  hadden,  tot  zelfs  de  klederenvan  
 hun lijf en de roeifpaanen  uit hunne  booten  
 ;  zij. hadden  flegts  twee wapenen  bij  z ig,  na- 
 E  5  w*»