land, die zoo groot waren , dat wij beflooterc
dat zij aangeftooken moesten zijn om het land te
ruimeren bebouwbaar te maaken; maar wat daar
van zij, zij bewijzen dat het gedeelte van het land,
daar zij zig vertoonden, bewoond is.
Den agttienden, ten vier uuren in den morgen-
Hond, was de Kinder-Dieven-’Kaap twee mijlen
N. 32 W. van ons; op deeze plaats peilden
wij twee en zestig vademen en toen de Kaap drie
o f vier mijlen W. ten N. van ons afwas, peilden
wij vijf en veertig vademen * halver weg tusfchen
Portland-Eiland en de Kaap hadden wij vijf en
zestig vademen. In den avond, regt over het Schier-
Eiland binnen Portland - Eiland of Terakako
zijnde, kwam ’er eene kano van dat land en haalde
met zeer veel moeite het fchip in; daar waren
vijf mannen aan boord, van wdlke twee opperhoofden
fchcenen en de andere drie bedienden:
de opperhoofden lieten zig niet lang nodigen om
aan boord te koomen en bevalen de overige in
de kano te blijven. Wij behandelden hen zeer
vriendlijk en zij lieten niet na hun genoegen tg
betuigen; zij gongen naar beneden in de kajuit en
kort daarop zeiden zij ons dat zij voorneemens
waren niet naar den wal te gaan voor des anderen
daags ’s morgens. Naardien hun flaapen. aan boord
eene eer was, welke wij noch verwagteden, noch
verlangden, verzettede ik ’er mij flerk tegens en
gaf hun te verfiaan dat dit voor hun niet raadzaam
zon
zou zijn,alzoo het fchip waarfchijnlijk den volgen'
den morgen zeer verre van de plaats daar het nu
was verwijderd zou wezen; zij bleeven egter bij
hun beiluit en naardien ik het onmogelijk vond
hen kwijt te geraaken zonder hen met geweld van
boord te jaagen, bewilligde ik ’er in: ik Helde
hun egter voor dat het raadzaam was de voorzorg
te gebruiken van hunne bedienden ook aan boord
•te neemen en hunne kano in het fchip te heisfen ;
zij hadden ’er niets tegens zoo dat het gedaan
wierd. Een deezer Opperhoofden had een zoo
opregt en openhartig gelaat als mij immer is voor-
gekoomen en ik liet weldra allen agterdogtvaaren,
dat hij enig kwaadwillig oogmerk zou voeden:
beiden bekeeken zij alles wat zij in het oog kree-
gen met groote nieuwsgierigheid en aandacht en
ontvongen de kleine gefchenken, welke wij hun
deeden, met zeer veel dankbaarheid; wij konden
egter geenen van beiden overhaaien om te eeten
of te drinken, maar hunne bedienden verilonden
alles wat zij krijgen konden met groote gulzigheid.
Wij bevonden dat deeze mannen reeds gehoord
hadden van onze vriendlijkheid en milddaa-
digheid jegens de inboorlingen, die te vooren aan
boord geweest waren, egter hielden wij het vertrouwen
, dat zij in ons Helden, voor een buitengewoon
blijk van. hunne kloekmoedigheid. In dennagc
hield ik het op den wind tot het aanbreekenvan den
dag en toen haalde ik de zeilen weder bij; des morgens