
 
		zijn  twee  rotfen ,  de  eene  even  van  het groot land  
 afgefeheiden  eti  de  andere  niet  volkoomen van  hetzelve  
 afgezonderd;  zij  zijn  beiden  klein  en  fchij-  
 nen  meef  gefchikt  voor  de  wooning van  vogelen  
 dan  vaft  ftienfchen  ;  daaf  Haan  egter  huizen  en  
 verllerkiflgen  op dezelve,  en wij  zagen  nog  veele  
 andere  diergelijke  werken  op  kleine  eilanden,  
 rotfen  eh  randen  van  heuvelen  op  verfchillende  
 plaatfen  vart  de  kust,  behalvén  veele  verllerkte  
 vlekken,  die nog veel aanziertlijker  fcheenen. 
 De  eenwigduurende  vijandfchap,  waarin  deeze  
 arme Wilden,  die  van  elk  dorp  een  fort  gemaakt  
 hebben,  noodwendig  moeten  leeven,  is  zeekerlijk  
 de  reden  dat  ’er  zoo  weinig van hun  land  bebouwd  
 is ,  en,  gelijk  het  een kwaad  zeer  dikwijls  
 wederkeerig  het  ander  voortbrengt,  zal  het  mis-  
 fchien  blijken  dat zij  in geduurige  vijandfchap  leeven, 
   omdat’er zoo weinig  land  bebouwd  is.  Maar  
 bet  is  zeer  Vreemd  dat  dezelfde  geest van  uitvinding  
 en  naarlligheid,  die  zij  aangewend  hebben  
 in  het  bouwen  van  plaatfen  , zoo wonder wel  tot  
 verdediging  gefchikt,  bijna  zonder  gereedfchap,  
 ben niet,  door denzelfden nood  daar  toe aangezet  
 wordende,  een  eenig  werp  - wapen  heeft  doen  
 uitvinden,  uitgenoomen  de  lans,  die met de  hand  
 geworpen wordt:  zij  hebben  geene  uitvinding gelijk  
 de  boog ,  om  eene  pijl  te  fchieten,  noch  
 iets  dat  naar  een  llinger  gelijkt  om  een’  Heen  te  
 werpen,  dat  des  te  meer  te  verwonderen  is? 
 omomdat  
 de  uitvinding van  llingers  en  boogen  en pijlen  
 veel  ligter  is  dan  die van  de  werken,  welke  
 dit  volk  bouwt  en  beiden  deeze  wapenen  onder  
 ruuwer  natieën  en  in  bijna  alle  andere  deelen  van  
 de waereld  gevonden  worden.  BehalVen  de  lange  
 lans  en  de Patoo-Patoo,  van welke  reeds  gewag  
 gemaakt  is,  hebben  zij  nog  een’  ftok,  omtrent  
 vijf voeten lang,  fomtijds  puntig als een  hellebaard  
 van  een’  fergeant,  fomtijds  flegts  aan  het  
 een  eind  in  eene  punt  uitloopende,  en  aan  het  
 ander eind  breed en  in  gedaante  enigzints  naar  het  
 blad  van  eene  roeilpaan  gelijkende.  Zij  hebben  
 ook  nog  een  ander  wapen  -  tuig  ,  omtrent  een:  
 voet  korter  dan het voorig,  aan  het  een  eind  puntig  
 en  aan het ander gelijk  eene bijl.  De punten van  
 hunne  groote  lanfen  zijn  met  weêrhaaken  voorzien  
 en  zij  behandelen  die  met  zulk  eene  kragt en  
 behendigheid,  dat  wij met geen  ander wapen  dan  
 een gelaaden  fnaphaan  tegens hen  belland  zijn. 
 Na  het  land  ter  vlugt  bekeken  en  beiden  de  
 floepen  met  celerij,  dat wij  in grooten  overvloed  
 digt  bij  het  ftrand  vonden,  gelaaden  te  hebben,  
 keerden  wij  van  ons  tochtjen  terug  en  kwamen  
 omtrent  ten  vijf  uuren  ’&  avonds  aan  boord  van  
 het  fchip.' 
 Den  vijftienden  zeilde  ik  de  baai  uit,  terwijl  
 ik verfcheiden  kanoos aan boord  had,  in  eene van  
 welke  onze  vriend  t o i a v a   was,  die  ons  zeide  
 dat  hij,  zoo  dra .wij  weg  zouden  zijn,  naar  zijn  
 K  3  {ft#*