
 
		den;  maar  de  konden  van  den  obrlog  zijn overal  
 langs  de  kust evèn  zeer  in bloei. 
 *  Van  wapenen  hebben  zij  geene groote  verfchei-  
 denheid,  maar  die,  welke  zij  hebben,  zijn  wel  
 gefchikt om tedooden;  zij  hebben  fpeeren,  werp-  
 fpiecfen,  oorlogs-bijlen  en  de  Patoo-patoo.  De  
 fpeer  is  veerden  of  vijfden  voeten  lang,  aan  beiden  
 einden  gepunt,  en  fomtijds met  een  been  aan  
 het  eind  bezet:  men  vat  haar  in het midden aan,  
 zoo  dat  zij  in evenwigt  in  de hand is,  als wanneer  
 een  ftoot,  met  dezelve  gegeeven,  moeijelijker af-  
 teweeren  is  dan  die  van  een  wapentuig,  dat aan  
 het  eind  wordt  vastgehouden.  De werpfpiets en  
 andere  wapenen  zijn  reeds  genoegzaam  befchre-  
 ven  geworden,  en  ik  heb  ook  reeds  aangemerkt  
 dat  dit  volk  noch  flingers,  noch  boogen  heeft.  
 Zij werpen  de  fpiets  met  de  hand,  gelijk  zij  ook  
 Ifeenen werpen;  maar  zij  gebruiken  zelden  werp-  
 fpietfen  en  fteenen,  uitgezonderd  in  hunne  ver-  
 fchansfingen.  Hunne  gevegten,.  hetzij  infchuiten  
 of op  het land,  gefchieden  gewoonlijk man  regens  
 man  en  de  flagting  moet  dan  ook  groot  zijn,  al-  
 zoo  een  enkele  flag  met  enige  van  hun wapentuig  
 genoeg  is,  als  hij  wel  geraakt  is:  zij  fchijnen  eg-  
 ter  hun  voornaamst  vertrouwen  te  ilellen  in_  de  
 Patoo -paioo,  die  zij  met  eenen  Herken riem  aan  
 hunne  vuist  vast  maaken,  opdat  hij  hun  niet  
 uit  de  hand  gewrongen  worde.  De voornaamfle  
 onder  hen  hebben  dien gemeenlijk  in hunnen gordel