welke wij van het fchip hadden opgemerkt en die
het onderwerp van veele gisflngen geweest was,
De berg was zeer deil en was bijna ongenaakbaar
door het hout-gewas; hij bereikte egter de. plaats,
bij welke hij veele huizen vond, die om de eene
o f andere reden door de inwoonpren verjaaten wa-
ren, De paaien fcheenen omtrent zestien voeten
hoog en donden in twee reijen, met eene ruimte
van omtrent zes voeten breedte tusfchen beiden
en de paaien in elke rei waren omtrent tien
voeten van elkanderen geplaatst. De laan tusfchen
beiden was bedekt met dokken, die
fchuinsch met de punten tegens elkanderen geplaatst
waren, als de fparren van een dak. Dit
tralie-werk, met eene graft daar langs liep om»
trent vijf en twintig roeden den berg af in eene
foort van kromme lijn ; maar tot welk einde kom
den wij niet gisfen.
De Indiaanen, die aan de water-plaats wa-
ren, vermaakten ons, op ons verzoek, met hunnen
oorlogs zang, waarin de vrouwen mede zongen,
met de ijslijkde verwringingen van het gelaat,
het draaien van de oogen, het uitdeeken
van de tong en het dikwijls loozen van luide en
diepe zugten, fchoon alles zeer wel op de maat
gefchiedde.
Den agt en twintigden gongen wij aan land op
pen eiland, dat aan de flinker hand van den ingang
va Ja
van de baai ligt, daar wij de grootde kano zagen
die wij nog ontmoet hadden: zij was agt en zestig
en een’ halven voeten lang, vijf voeten breed en
drie voeten en zes duimen hoog; zij was fcherp
van bodem en bedond uit drie uitgeholde boom-
dammen, van welke de middende de langde was r
de zijde - planken waren twee en zestig voeten
lang, van een duk en waren niet verachtlijk bedienden
met laag verheven werk; de voordeven was
ook met nog fraaier fnijwerk verflerd. Op dit ei*
land was een huis, dat grooter was dan wij nog
gezien hadden, maar het fcheen niet volbouwd
en was vol reeten. Het houtwerk was zoo effen
en glad vierkant gemaakt dat wij niet twijfelden
of zij moesten zeer fcherp gereedfchap bezitten.
Dè zijden van de dijlen waren op eene meesterlijke
wijze befneden, fchoon in hunne grillige
fmaak, aan welke gedraaide lijnen en verwrongen
aangezigten fchijnt te behaagen: naardien deeze
gefneden dijlen van enige andere plaats fchijnen
gebragt te zijn, is zulk werk waarfchijnlijk bij
hen van groote waarde.
Den negen en twintigden, des morgens ten vier
uuren, al ons hout en water aan boord gekregen
hebbende, benevéns een groote voorraad van uitmuntende
celerij, die in overvloed in het land
groeit, en die wij vonden dat een kragtig middel
tegens de fcheurbuik was, gong ik onder zeil en
liep in zee. Dee