
doortezeilen dan Noordwaarts van alle de eilanden
omtevaaren; maar de wind was vlak tegens
en ik kreeg ,geen grond.
Tusfchen vijf en zes uuren in den avond van
den zes en twintigften , Noordwaarts aanzeilende,
ontdekte ik een klein laag eilandjen, liggende
vier of vijf mijlen N. ten W. of N. N. W.
van Bolabola. t u p i a zeide ons dat de naam
van dit eilandjen Tubai is, dat het niets voortbrengt
dan kokos - nooten en flegts door drie huis -
gezinnen bewoond wordt, fchoon het door de
bewooners van de nabuurige eilanden bezogt
wordt, die ’er naar toegaan om visch te vangen,
welke de kusten overvloedig opleveren.
Den zeven en twintigften omtrent den middag
was de piek van Bolabola N. 25 W. en het
Noordlijk eind van Otaha N. 80 W. drie mijlen
van ons. De wind bleef deezen geheelen
dag en den volgenden nagt tegens. Op den agt
en twintigften des morgens ten zes uuren waren
wij digt bij den mond van de haven aan de
Oost-zijde van Otaha, van welk wij zoo even
gefprooken hebben, en ziende dat wij dezelve
bezigtigen konden zonder tijd te verliezen, zond
ik den Huurman met de groote floep, af met bevel
om haar te peilen en , zoo de wind niet
•voordeelig voor ons omliep, op het eiland te
landen en van de inwooneren de ververfchingen
interuilen die ’er zouden te krijgen zijn. De Heer
BANKS
öANKs en Doftor so l a n d e r gongen mede in
de floep en landden op het eiland, daar zij,
voor het avond wierd, drie varkens, een en twintig
hoenderen en zoo veele yams en plataanen
kogten als de boot bevatten kon. Plataanen waren
voor ons eene betere ververfching dan fpeky
want zij wierden gekookt en het volk als brood
opgedischt , en Wären nu des te aangenaamer,
omdat onze bifcuit Zoo vol wormen was * dat
wij, ondanks alle mogelijke zorgvuldigheid, fom-
tijds twintig van dezelve tegelijk in onzen mond
kreegen, die alle zoo fterk als mostaart fmaakten»
Het eiland kwam ons dorrervoor dan Ulietea, maar
de voortbrengzelen waren dezelfde. Het volk geleek
ook volkoomen naar dat, ’t welk wij op
de andere eilanden gezien hadden; het was niet
talrijk, maar het fchoolde van alle kanten rondom
de boot, waar zij ook voer, te zaamen, medebrengende
hetgeen zij te koop hadden. Zij
betoonden den vreemdelingen, van welke zij door
T ü P i A bericht ontvangen hadden , den zelfden,
eerbied , dien zij gewoon waren jegens hunne
eigen Köningen in acht te neemen, ontblooteden
hunne fchouderen en wonden hunne klederen dm
hunne borst en zij waren zoo zorgvuldig om te
maaken dat zulks door niemand van het vólk
verzuimd wierd, dat zij iemand met hun mede
zonden , die ieder eenen, welken zij ontmoeteden
, toerièp wie zij waren en wat hij doen moest»
B 2 Ik