
 
		ze punt is  verder  kenbaar,  doordien het heteenigst  
 effen  land  is  binnen  eenen  aanmerklijken  afftand.  
 Het  ftrekt zich  ten  naasten  bij  twee mijlen noordwaarts  
 ,  is  hoog  en  met  hout  bedekt:  het  land  
 daar  agter  is  zeer  verfchillend,  beftaande geheellijk  
 uit  bergen,  gantsch  dor  en  rotsachtig  en  dit  
 onderfcheid  geeft  de  Kaap  het  voorkoomen  van  
 een  eiland. 
 Bij  zonne - ondergang  was  het zuidlijkst land in  
 het gezigt  regt  ten  zuiden van  ons  op  den afftand,  
 van  omtrent  vijf  of  zes  mijlen,  en,  alzoo  deeze  
 de  westlijkfte  land-punt  op  de  geheele  kust  is,  
 noemde  ik  haar  JVest - Kaap*  Zij  ligt  omtrent  
 drie  mijlen  ten  zuiden  van  de  Donkers  Baai  op  
 4,5°  54  Zuider  Breedte en  1930  17' Wester Lengte. 
   Het  land  aan  deeze  Kaap  is  maar  tamelijk»  
 hoog  bij  de  zee  en  heeft  niets  aanmerklijks  dan  
 een  zeer  wit klif,  twee  of drie mijlen  ten  zuiden  
 van  dezelve:  het  land  wijkt  ook  ten  zuiden  van  
 dezelve  Zuid - Oostwaarts  weg  en  ten  noorden  
 Noord - Noord - Oostwaarts. 
 Des  nachts  een  bijlegger  gemaakt  hebbende,  
 zeilden wij  ’s morgens  ten  vier uuren  de  kust langs  
 in de ftreek van N.  0 . 3 N. met een  labber koeltjen  
 uit  het Z. Z.  O.  Op  den middag  was onze Breedte, 
   volgens waarneeming,  450  13'.  Thans,  omtrent  
 anderhalve mijl van  land zijnde,  peilden wij;,  
 maar vonden  geen  grond  met  zeventig  vademen;,  
 wij  waren  even  voorbij  eene  kleine,  fmalle opem 
 g 
 ning  in  het  land  gevaaren,  daar eene  zeer  veilige  
 en  gemaklijke  haven fcheen  te* zijn,  gevormd wordende  
 door  een  eiland,  dat  in het midden van  de  
 opening  ten  oosten lag.  De  opening  ligt  op  450  
 16 'Zuider  Breedte  en  op  het  land  agter dezelve  
 zijn  bergen,  welker  toppen  met  fneeuw  bedekt  
 waren,  die  versch  gevallen  fcheen;  ook  hadden  
 wij  zedert  twee  dagen  het  weder  zeer  koud  gevonden. 
   Te  wederzijde  van  den  mond  van  de  
 opening rijst het  land bijna lijnregt  uit zee  tot eene  
 verbaazende hoogte  en deeze  was ook indedaad  de  
 reden  dat  ik  ’er  het  fchip  niet  in  ftuurde,  want  
 daar kon  geen  wind  waaien dan regt’er in,  of regt  
 ’er  uit,  in  de  ftreek  van  oost of west  en ik  vond  
 het  geenzints raadzaam  ergens in  te  loopen, waaruit  
 ik  niet weder zou hebben kunnen geraaken dan  
 met  eenen  wind,  welke  de  ondervinding mij  geleerd  
 had  dat  niet  meer  dan  eenen  dag  in  eene  
 maand woei.  Hierin  handelde ik  egter tegens den  
 wil  van  enige  perfoonen  aan  boord,  die  in  zeer  
 fterke  bewoordingen  hun  verlangen te kennen gaven  
 om  in  de  haven  te  loopen,  omdat zulks hun  
 toen  genoegen  zou  geeven ,  zonder  acht  te  liaan  
 op  de  nadeelen,  die  ’er  in  ’t  vervolg  uit zouden  
 ipruiten. 
 In  den  avond,  omtrent  twee  mijlen  van  land  
 zijnde,  peilden  wij,  en  hadden  geen’  grond  met  
 honderd  en.  agt  vademen:  de  afwijking  van  het 
 kom