
 
		en  peilde,  maar vond geen  grond met  honderd e#  
 zeventig* vademen. 
 Den  zevenden  wierd  het  ftil,  hetgeen  ons  het  
 land langzaam deed naderen  en  in  den  ageer middag*  
 toen  Ter  een  koeltjen  opkwam *  waren  wij  ’er nog  
 zeven  of  agt  mijlen  van  af.  Het  vertoonde  zig  
 nu  nog  grooter,  naardien  het  duidlijker  te  zien  
 was met  vier  of vijf reijen  heuvelen de  eene  boven  
 de andere  rijzende  en  eene  kéten  bergen,  die  bo-*  
 ven  alle uithak  en  van  eene  onzagchelijke hoogte  
 fcheen  te  zijn.  Dit  land  wierd  het  onderwerp  
 van  veele  gisftngén,  welke  men  met  veel  drift  
 beredeneerde, maar  het algemeen  gevoelen  fcheen  
 te  zijn  dat wij  het.  onbekende  Zuidland  gevonden  
 hadden.  Omtrent vijf  uuren  zagen wij  den'mond  
 van  eene baai,  die  vrij  diep  in  het land  fcheen  in  
 te  loopen,  waarop  wij  oploefden  en  het  ’er  naar  
 toe hielden;  ook  zagen wij  op  verfchillende  plaat-  
 fen  van  het  land  rook  opgaan.  Toen  de  avond  
 viel,  hielden  wij  het  egter  af  en  aan  tot  het  dag  
 wierd,  wanneer  wij  ons  onder  den  wind  van  de  
 baai  bevonden,  zijnde  de  wind  Noordlijk  :  wij  
 konden nu  onderfcheiden  dat  de  bergen  met  hout  
 bedekt  en  dat fommige van  de  boomen  in  de valei  
 zeer  groot  waren.  Olmtrent  den  middag  wilden  
 wij  om de  Zuid-Wesdijke  punt  naar  binnen  zeilen, 
   maar  niet  in  Haat  zijnde  dien  hoek  te  boven  
 te  koomen,  lieten wij  het  wenden  en  hielden weder  
 af:  wij  zagen  toen  verfcheiden.kanoos  die:  de 
 baas 
 baai  dwars  overhaken  en  die  in  weinig  tijds  aan  
 land  voeren  zonder  dat  zij  de  minde  acht  op  
 het  fchip  fcheenen  te  haan;  wij  zagen  ook  enige  
 huizen,  die  klein,  maar  net  fcheenen;  en  bij  een  
 van  dezelve  was een  aanzienlijk  getaf  volks  verzameld  
 dat  op  het ftrand  nederzat  en  die,  dagt  ons*  
 dezelfde  waren  welke  wij  in  de  kanoos  gezien  
 hadden.  Op  een  klein  fchier-  eilandjen  aan  de  
 Noord-Oost  punt  befpeurden  wij  duidlijk  eene  
 yrij  hooge  en  regelmaatige  affehutting  van  paalwerk, 
   dat  d.e  ganftche  kruin  van  een’  berg  in-  
 Hoot:  Dit  was  insgelijk  het  onderwerp  van  veel  
 beipiegeling,  naardien  fommige  onderhelden  dat  
 het  een  harten-kamp  en  andere  een  perk  voor  
 osfen en  fchaapen  ware.  Omtrent "vier  uuren  in  
 den  agtermiddag  ankerden  wij  aan  de  Noord-  
 Westzijde van  de  baai  voor  den mond  van  een  rï-  
 viertjen,  in  tien  vademen  water,  en  eenen  goeden  
 zandgrond  en omtrent  eene  halve mijl  van  den  
 wal,  De  zijden  van  de  baai  zijn witte  klippen  van  
 eene  grooee  hoogte,  in  het  midden  is  laag  land  
 met  heuvelen,  die  trapswijze  naar agteren  hooger  
 worden  de  een  al  boven  den  anderen ..rijzende,  en  
 eindigende  in  de  keten  bergen,  die  verre  binnen*  
 lands  fcheen  te  liggen. 
 Des  avonds  voer  ik  naar  den  wal  verzeld  van  
 den Heer  b a n k s   en  Doftor  s o l a n d e r   met  de  
 pinas  en  de jol  en  eene  bende  van  ons volk.  Wij  
 laijddep  regt;  pvéf  het  fqhjp aan  de  Oost -»zijde  van  
 O  3  &