boord te zijn, liep hij ’er met zijn Patoo -pat00
op aan en op. het bovenst eind, dat zijns vijattds
kop verbeelden moest, aanvallende, doeg hij ’er
met zoo veel kragt o p , dat elke flag genoeg zou
geweest zijn om «en’ os te bollen. Naardien onze
vegter zijnen gewaanden vijand nog met de Patoo
-patoo aanviel , na dat hij reeds onderfield was
met de lans doorboord te zijn, bellöoten onze
heeren ’er uit, dat ’er in de geVègten in dit land
geen kwartier gegeeven wordt.
Deezen agtermiddag zetteden wij de fmitfe op
óm de krammen van de roerpen, die gebrooken
waren, te herftellen en gongen voort met hout en
water inteneemen,. zonder in het minst door de
inboorlingen ontrust te worden , die met verfchil-
lende foorten van visch bij ons kwamen, welke
wij kogten voor doek, glazen koraalen, en glazen
flesfchen, als naar gewoonte.
Den vijf en twintigflen gongen de Heer banks
en Doéior s ol ander wederom naar den wal,
en, terwijl zij planten gaêrden, bleef tü p i a bij
het volk dat bezig was de water-vaten te vullen.
Onder de Indiaanen, die tot hen kwamen, was ook
een priester, met welken tüp i a in een zeergeleerd
gefprek trad. Zij fcheenen in hunne denkr
beelden omtrent den godsdienst vrij wel overeen
te koomen, dat niet dikwijls het geval is tusfchen
geleerde theologanten aan deze zijde van den oceaan;
tüp i a fcheen egter de kundigfle van beiden
den te zijn, alzoo de ander met groote aandacht
en óverreeding naar hem luisterde. In den loop
van dit gefprek, na dat men het over de gewigtige
godgeleerde vraagflukken eens geworden was 4
vroeg tü p i a of het hunne gewoonte ware men-
fchen te eeten, waarop zij bevestigender wijze
andwoordden; maar zij zeiden dat zij Hechts hunne
vijanden aten, die in den ffcrijd gedood waren.
Den zes en twintigflen regende het den gehee-
len dag, zoo dat niemand van ons naar den Wal
kon gaan en daar kwamen zeer weinige Indiaanen
aan de water-plaats en aan het fchip.
Den zeven en twintigflen gong ik met Doéior
so l ande r het agterfle van de baai befchouwen;
doch, fchoon wij op twee plaatfen aan land flapten,
ontmoeteden wij zeer weinig dat aanmerking
verdient. Het volk gedroeg zig zeer vriendfchap-
lijk en toonde ons alles dat Wij verlangden te zien.
Onder andere beuzelingen, welke Doéior sol and
e r van hun kogt, was een tol, juist zoo gemaakt
als die, met welke de kinderen in Engeland
fpeelen en zij gaven door tekenen te kennen- dat,
als men dien wilde doen draaien, men hem met
een’ zweep moest drijven. De Heer banks gong
ondertusfchen aan de water-plaats aan land en beklom
een’ berg, die op eenen kleinen affland
Hond, om eene affchutting van paaien te bezien,
tóv wel