
 
		het  flrand noordwaarts  aan;  wij  bevonden  de  afwijking  
 van  het  kompas  te  zijn  ia0  42'  O.  Op  
 den middag  was  onze Breedte  36°  36'  Z.  Braas-  
 Jem-Kaap  lag zuidwaarts  tien  mijlen  van  ons;  en  
 wij  zagen  enige  kleine  eilandjens,  welken  ik  den  
 naam van de Arme Bidders  ( Boor Knights')  gaf,  
 in  het  N.  O.  ten  N.  drie  mijlen  van  ons;  het  
 noordlijkst  land  in  het  gezigt  lag  N.  N.  W.  wij  
 waren  hier  op  den  affland  van  twee  Engelfche  
 mijlen  van  den  wal  en  hadden  zesentwintig  vademen  
 water. 
 Het  land  vertoonde  zig  laag,  maar  wel  met  
 hout  bezet:  wij  zagen  hier  en  daar  enige  huizen  
 Haan,  drie  of  vier  verflerkte  lieden,  en  bij  dezelve  
 veele bebouwde  landen. 
 In  den  avond  kwamen  ’er zeven  groote  kanoos  
 naar  ons  af  met  omtrent  twee  honderd  mannen;  
 enige hunner  kwamen  aan  boord  en  zeiden  dat zij  
 van  ons  gehoord hadden.  Twee  hunner,  die  Opperhoofden  
 fcheenen  te  zijn,  gaf  ik  gefchenken;  
 maar  toen  deeze  uit  het  fchip  vertrokken waren,  
 begonnen de  andere  zeer  lastig  te  worden.  Enige  
 van  degeene  die  in  de  kanoos  waren  begonnen  te  
 handelen,  en,  volgens  hunne  gewoonte,  te  bedriegen, 
   met  te weigeren  het  gekogte  overtegee-  
 ven  als  zij  eerst  den  prijs  ontvangen  hadden:  onder  
 deeze  was  een  die eenen  ouden zwarten broek  
 ontvangen  had,  welken  hij,  toen  men  met  enige  
 hagel  op  hem  gevuurd  had,  in  zee  wierp.  Kort 
 daardaarop  
 roeiden  alle  de  vaartuigen  weg  tot  op  
 eenen  aflland  en  toen  zij dagten  buiten  ons  bereik  
 te  zijn,  begonnen  zij  ons  uittedaagen,  en  hunnen  
 oorlogs - zang  te-zingen  en  hunne  wapenen  te  
 zwaaien.  Wij  vonden  het  raadzaam  hen  te  ver-  
 fchrikken,  zoo  wel  om  hunnent  als  om  onzent  
 wille  en  deeden  dus  eerst  enige fnaphaan - fchoo-  
 ten  en  toen  lieten wij  een’  kanön-kogel over hunne  
 hoofden  vliegen;  de laatfte  joeg hun  eenen vreeslijken  
 fchrik  aan,  fchoon  zij  geene  fchade  ontvingen  
 ,  behalven  dat  zij  zigzelven  llerk  in  het  zweet  
 roeiden  om  weg  te  koomen  ,  hetgeen  zij  met  
 eene  verwonderlijke  fnelheid  deeden. 
 In  den  nacht  hadden  wij  veranderlijke  zwakke  
 koeltjens;  maar  omtrent  den  morgen  kwam  ’er  
 een  windjen  uit  het  Zuiden  op,  en  daarna uit  het  
 Zuid-Oosten, met welk wij langzaam noordwaarts  
 langs  het  llrand  {levenden. 
 Tusfchen zes  en  zeven  uuren  kwamen  ’er  twee  
 kanoos  af;  het volk verhaalde ons  dat  zij  van  het  
 geval van den voorigen dag gehoord hadden;  maar  
 desniettegenllaande  kwamen  zij  aan  boord  eu  verhandelden  
 zeer  vreedzaam  en  eerlijk  hetgeen  zij  
 bij  zig hadden;  kort  daarop  kwamen  twee  kanoos  
 van  eene  afgeiegener  plaats  van  den  wal;  deeze  
 waren  veel  grooier  en  vol  volk  :  toen  zij  nabij  
 ons  kwamen,  riepen  zij  de  andere  kanoos,  die  
 langs.het  fchip  lagen,  naar  zig  en,  na eene  korte  
 raadpleeging,  kwamen  zij. alle  te zaamen  naar  
 L  5  ons