
 
		274  [Maart  1770]  R E I Z  E  R  O N D O M 
 W ., wanneer wij wederom N.  O.  ten N* langs  het  
 land  zeilden,  hebbende  eene  hooge  zee  uit  het  
 W. Z. W .,  die  in  den naqhtopgekopmenwas;  op  
 den  middag  hadden  wij  bij  waarneeming  43“  4'  
 Zuider Breedte  en  40  12' Ooster Lengte  van  Kaap  
 West.  Wij  zagen  dat de valeiën,  zoo wel  als  de  
 bergen,  deezen  morgen  met  fneèuw  bedekt waren  
 ,  die,  naar  wij  onderflelden  ,  gedeeltelijk  in  
 den  nacht  gevallen  was,  toen  wij  regen  gehad  
 hadden.  Ten  zes  uuren  ’s avonds  minderden wij  
 zeil  en  ten  tien  11 uren  legden  wij  bij  op  den af-  
 fland  van  omtrent  vijf  mijlen  van  den  wal,  daar  
 wij  honderd  vijftien  vademen  peilden.  Te  middernacht, 
   wanneer  ’er weinig wind yvas,  maakten  
 wij  zeil  en  ten  agt uuren  ’s morgens Huurden  wij  
 Noord - oostwaarts  fcherp  bij  den  wind,  tot  den  
 middag,  wanneer  wij  wendden,  zijnde  omtrent  
 drie  mijlen  van  land  en,  volgens, onze waarneeming, 
   op  82°  8'Breedte  en  op  50 5' Ooster Lengte  
 van  Kaap West. 
 Wij  bleeven  westwaarts  aan  houden  tot  twee  
 uuren  in  den  morgenflond,  wanneer  wij  een’  
 gang  naar  het „• Oosten  deeden  en daarna Huurden  
 wij  westwaarts  tot  den  middag,  toen  wij,  naar  
 onze  rekening,  op  de  Breedte  van  42°  23' en  op  
 de  Ooster  Lengte  van  30  55' van Kaap West waren. 
   Nu  wéndden  wij  en  flevenden  oostwaarts,  
 met  eene  frisfe  koelte  uit  het  N.  ten W.  tot  zes  
 uuren  ’savonds,  toen  de  wind  Z.  en  Z.  Z. W. 
 liep 9 
 D Ë   W A E R Ë L D .   [Maart  1770J  275 
 liep,  met  welken  wij  N.  O.  ten  Huurden  tot  
 ’smorgens  ten  zes  uuren,  wanneer  wij  Oost  ten  
 Noorden  Huurden,  om  in  hetgezigt  van  het  land  
 te  loopen,  dat  wij  kort  daarop  zagen;  op  den  
 middag  was  ohZe  Breedte  naar onze  rekening  41“  
 37'  en  onze  Lengte  van  Kaap West  50 42' Oost*  
 Wij waren nu  binnen  drie  o f vier mijlen  van  land,  
 maar,  naardien  het  mistig  was,  konden  wij  ’er  
 niets  duidelijk  op  zien  en 3  alzoo  wij  veel  wind en  
 eene  hooge  zee  hadden,  die  uit het Wi Z. W.  op  
 het  flrand aan  rolde,  vond ik  het  niet  veilig nader  
 bij  land  te  koornen. 
 In  den  agtermiddag  hadden  wij  een  labber  
 koeltjen  uit  het  Z.  Z. W .,  met  welk  wij  noordwaarts  
 langs  den  wal Huurden  tot agt uuren, wanneer  
 Wij,  binnen  twee  of drie mijlen  van land zijnde, 
   peilden  en  Hechts  vier  en  dertig  vademen  
 hadden,  Waarop  wij  af  hielden N. W.  ten N.  tot  
 des  nachts  ten  elf uuren,  en  toen  legden wij bij,  
 hebbende vier en zestig vademen wateiv  Ten vier  
 uuren  ’s morgens  maakten  wij  zeil  en  Huurden  
 Noörd-oostwaarts met een labber koeltjen  uit het  
 Z.  Z.  W .,  dat  ten  agt uuren  West  liep,  en  kort  
 daarop  Hilde:  wij  waren  op  deezen  tijd  binnen  
 drie  of  vier  Engelfche  mijlen  van  land en hadden  
 vier en  vijftig vademen,  met  eene zwaare golf uit  
 het  W.  Z.  W .,  die  fchuinsch  op  het  land  aan  
 rolde ,  ’twelk  mij  deed  vreezen  dat  ik  genoodzaakt  
 zoude  zijn  ten anker te  koomen;  doch met 
 S  9  be"