«30
linten bij ons, gelijk ook enig papier, met welke
onze gastheeren zoo in hunnen fehik waren, dat
z ij, toen wij henen gongen, onze floep met gedroogde
visch vulden, van welke wij merkten dat
zij eenen grooten voorraad opgedaan hadden.
De zeven en agt en twintigfte wierden doorge-
bragt met het fchip te kalfateren om zee te karn*
nen kiezen, een nieuwen luiwagen voor de roer--
pen in te zetten, fteenen aan boord te brengen en
op den bodem van de brood-kamer te leggen,
om het fchip meer op den agterfteven te doen draa-
gen, met de leggers te kuipen en visch te vangen.
Den negen en twintigflen ontvóngen wij een
bezoek van onzen ouden man, wiens haam wij be*
vonden dat t o p a a was en drie andere inboorlingen
, met welke t u p i a veel fprak. De oude
man zeide ons dat een van de mannen » op welke
door den officier, die, onder voorwendzel van te
gaan visfchen, de Heppah was gaan bezoeken,
gefchoren was, dood was; maar ik ontdekte naderhand
tot mijne groote blijdfchap dat dit niet
waar was en dat, zoo t o p a a s redenen naar de
letter opgenoomen wierden , zij ons 'dikwijls in
dwaaling zouden brengen. De Heer b a n k s erf
Doch-sol, ander waren, geduurende de laatfte twéé
of drie dagen,: verfcheiden maaien aan land gegaan
niet zónder te flaagen, maar zeer bepaald in hunne
wandelingen door klimmende gewasfen van
#eneti zeer weelderigen groei» dié zoo door malkan*
kanderen gehinderd waren, dat zij de ruimte tus-
fchen de boomen, omtrent welke zij groeide, geheel
vervulden en de bosfehen gantsch ondoordringbaar
maakten. Ik begaf mij deezen dag ook
zelf weder naar den wal aan de westlijke punt van
het kanaal, en had van eenen berg vanaanmerk-
lijke hoogte een gezigt van de kust in het Noord*
Westen. Het verst land, dat ik in die ftreek zien
kon, was een eiland, van hetwelk reeds gewag gemaakt
is, op den atftand van omtrent tien mijlen
en niet verre van het gropt land liggende: tus-,
fchen uit eiland en de plaats daar ik ftond ontdekte
ik, digt onder den wal, verfcheiden andere ei^
landen, verfcheiden baaien vormende, in welke
goede anker - plaatfen voor fchepen fcheenen te
zijn. Na dat ik de ligging der verfchillende punten
had opgetekend, rigtede dk nog een hoop
fteenen op, waaronder ik een’ zilver ftuk geld, en
enige musket-kogels en glaazen koraalen lag en
van welkers top ik een ftuk van eenen ouden wimpel
liet waaien. Op mijne terugreis naar het
fchip bezogt ik verfcheiden der inboorlingen, die
ik langs het ftrand zag, en kogt een weinig visch.
Den dertigften, des morgens vroeg , zond ik
eene'flóep naar een der eilanden om celerij, en
terwijl het volk het plukte, landden omtrent twintig
inboorlingen, mannen, vrouwen en kinderen
digt bij .enige ledigftaande hutten: zoo dra zij aan
land waren, gongen vijf-of zes van de vrouwen
P 4 bi4