
 
		door hetgeen  ik  gezien  had,  de  eerde  reis  dat  ik  
 de  ftraat  ontdekte,  maar  door  verfcheiden  andere  
 zaamenloopende  bewijzen  ,  die  toonden  dat  dat  
 land  een  eiland  moest  zijn  ;  maar  voorneehiens  
 zijnde  geene  mogelijkheid  van  twijfeling  overte-  
 laaten, met  opzigt  tot  een  voorwerp van  zoo veel  
 gewigt,  nam  ik  de gelegenheid  waar  dat  de  wind  
 omliep  om  oostwaarts  te  ftevenen  en  diesvolgens  
 duurde  ik  den  geheelen  nacht N.  O.  ten Ö.  Des  
 morgens  ten  negen  uuren  waren  wij  regt  over  
 Kaap  Pallifer  en  bevonden  dat  het  land Noord-  
 oöstwaarts weg  week  naar  Kaap  Keerweêr,  die  
 ik  rekende  dat  omtrent  zes  en  twintig mijlen  van  
 ons  af moest zijn.  Naardien egter  het weder  dampig  
 was,  zoo  dat  wij  niet  verder  dan  vier  of vijf  
 mijlen  zien  konden  ,  bleef  ik  nóg  noord-oostwaarts  
 ftuuren  met  een  ligt  koekjen  uit  het  Zuiden  
 en  op  den  middag was Kaap Pallifer  omtrent  
 drie mijlen  N. 72 W. van  ons af. 
 Omtrent  ten  drie  uuren  in  den  agtermiddag  
 kwamen  ’er drie  kanoos aan het fchip met tusfehen  
 de  dertig  en  veertig  mannen  aan  boord,  die  ons  
 enigen  tijd  lang  met  grooten  arbeid  en  aanhoudendheid  
 agter  na  geroeid  waren:  zij  zagen  ’er  
 zindelijker  uit  en  fcheenen  eene  betere klasfe  van  
 menfchen  dan  alle  die  wij ontmoet  hadden  zedert  
 wij  de Eilanden - Baai  verlaaten  hadden  en  hunne  
 kanoos  waren  ook  onderfcheiden  door  dezelfde  
 verfterzelen, die wij  aan het noordlijke gedeelte 
 te van  de kust  gezien  hadden.  Zij kwamen  op  de  
 eerde  nodiging aan  boord  en  hun  gedrag  was  beleefd  
 en  vriendlijk:  toen  zij  gefchenken  van  ons  
 ontvingen,  gaven  zij  gefchenken  terug,  dat  door  
 geene  der inboorlingen,  die  wij  te  vooren gezien  
 hadden,  gedaan  was.  Wij  befpeurden  dra  dat  
 onze  gasten  reeds van ons  gehoord  hadden,  want,  
 zoo  dra zij  aan  boord  kwamen,vroegen zij WhoWy  
 den  naam,  onder  welken  de  fpijkers bekend  waren  
 onder  het  volk,  met  welk  wij  handel  gedreven  
 hadden;  doch  fchoon  zij  van  fpijkers gehoord  
 hadden!,  was  het  klaar  dat  zij  geene  gezien  hadden  
 ;  want toen men hun  fpijkers gaf,  vroegen  zij  
 ïUPiA  wat  zij  waren.  :  Het  woord  IVhow  gaf  
 hun  ook  geen  denkbeeld  van  dsrzelver  hoedanigheid, 
   maar  alleen  van  derzelver  gebruik;  want  
 het is  hetzelfde  woord,  waarmede  zij  een  gereed-  
 fchap  benoemen,  gemeenlijk  van  been  gemaakt,  
 dat  zij  en  als  een  boor  en  als  een  beitel  gebruiken. 
   Dat  zij  wisten  dat wij Whow  te  koop  hadden  
 was  egter  een  bewijs  dat hunne  gemeenfchap  
 zig  zoo verre noordwaarts  als Kinderdieven‘Kaap  
 uitftrekte  ,  die  niet  minder  dan  vijf  en  veertig  
 mijlen  hier  van  daan  lag ;  want  dit  was  de  zuid-  
 lijkfte  plaats aan deeze  zijde  van  de  kust,  daar wij  
 enigen  handel met  de  inboorlingen  gedreven  hadden. 
   Het  is  ook waarfchijnlijk  dat  de  bewooner?  
 van Koningin  Charlotte  Kanaal de weinige  kennis, 
   die  zij  van  yzer  hadden,  van hunne nabuu-  
 Q  4  Jen