
 
		54Ó  {Febr.  1770]  & É I Ë Ë   R Ö N D ö M 
 omtrent  ten  tien  uüren  beginnen  te  yloeijen  en  
 tusfchen  zeven  en  agt  voeten  lijnregt  op  en  ne-  
 ®der gaan.  De vloed valt  in  de  ftraat uit  het Z. O.  
 en  fchiet  fterk  over  öp  de  noord - westlijke  punt  
 en  het  rif  dat  ’er  ovef  ligt:  dé  eb  gaat  met nog  
 grooter fnelheid naar  het  Z.  O.  Over Op  de  rotfen  
 en  eilanden,  die  over  de  zuid - oostlijke punt  liggen. 
   Wij  vonden  de  afwijking  van  het  kompas  
 naar  goede  waarneemingen  130 5' O.  te wezen. 
 Het  land  omtrent dit kanaal is zoo hoog,  dat wij  
 het  op  den  afftand  van  twintig  zee - mijlen  zagen  
 én  beftaat  geheel  uit  hooge  bergen  en  diepe  va*  
 leien,  wel  voorzien  van  eene  vérfeheidenheid  van  
 Uitmuntend  timmerhout  ,  goed  töt  alle  gebruik ,  
 uitgezonderd  masten,  voor  welke  het  te  hard  en  
 te  zwaar  is.  De  zee  heeft  pvervloed  van  visch  
 Van  verfchillende  foorten,  zoo  dat wij,  zortder uit  
 den  inham  daar wij  lagen  te  gaan,  allen  dag,  met  
 den  zegen  en  met  lijnen  én  hoeken  ,  zulk  eene  
 menigte  vongen,  dat al  het  fcheepsvölk  ’er genoeg  
 aan  had  ett  langs  het  ftrand  vonden wij  eene  menigte  
 kormorans,  en  enige  Weinige  andere  foorten  
 van wild  gevogelte,  welke  zij,  die  lang  van  
 gezouten  fpijs  geleefd  hebben  ,  niet  voor  flegt  
 Voedzel zullen  houden. 
 Het getal der  inwooneren  is naamvlijks  over dé  
 vier  honderd  en  zij woonen  hier en  daar  langs  de  
 ftranden,  daar hun  voedsel,  dat  uit  visch  en  varen  
 - wortels  beftaat,  gemaklijkst  te  bekoomen 
 D E   W A E R E L D .   {Febr,  1770]  H t 
 k ,  want wij  zagen  geenen bebouwden  grond  Als  
 er-zig  enig  gevaar  opdoet,  wijken  zij  in  hunne  
 Hippahs  of  fterkten;  dusdanig  vonden  wij  hen  
 en  dus  bleeven  zij  enigen  tijd  na onze  aankomst*  
 Zij zijn,  in  vergelijking  van  andere bewooners van  
 dit land,  arm  en  hunne  kanoos  zijn  zonder  ver-  
 fierzelen;  de  geringe  handel ,  dien  wij  met  hun  
 dreeven,  was  alleen  voor  visch  en  zij  hadden'  
 ook  indedaad weinig meer  om  over  te befchikken.  
 Zij  fcheenen  egter  enige  kennis  van ijzer  te  hebben  
 ,  die  de  bewooners  van  enige  andere gedeelten  
 van dit  land  niet  hadden;  want  zij  namen  gewillig  
 fpijkers  aan  voor  hunne  visch  en  fcheenen  
 die  fomtijds  de  voorkeur  te  geeven  boven  alles  
 wat  wij  hun  bieden  mogten,  dat  niet  altijd  het  
 geval  geweest  was*  In  het  eerst  waren  zij  zeer  
 gezet  op  papier;  maar  toen  zij  bevonden  dat  het  
 bedierf als het nat wierd,  wilden  zij  het niet  meer  
 aanneemenr  zij  maakten  ook  niet  veel  werk  van  
 het  doek  van  Otahiti;  maar  Engelsch  laken  en  
 roode  karfaai  waren  in  groote  achting,  waaruit  
 bleek  dat  zij  verftand  genoeg  hadden  om  de  waa*  
 ren,  die wij  hun  aanböoden,  naar derzelver nut  te  
 waardeeren,  dat meer is dan  van enige hunner  na-  
 buuren,  die  een  veel  beter  voorkoomen  hadden,  
 gezegd  kon  worden.  Hunne  kledij  is  reeds  be*  
 fchreven,  bijzonder  hun  groot  rond  hulzel  vart  
 vederen,  dat hun  gantsch  niet  lelijk  ftond. 
 Zoo  dra  wij  het  kanaal  uit  waren,  zettede  ik 
 II*  Deel,  Q  over