
 
		welke waarfchijnlijk  gerechtigheid wierd  ui tgeöë-  
 fend;  want  op  onze  klagten  aan  een  derzelve  over  
 eenen  diefilal,  die  doör iemand ,  wélke met  hem  
 geköomen  was,  aan  boord  begaan ..was  *  gaf  hij  
 hem  verfcheiden  flagen  en  fchoppen  ,  welke  de  
 ander  ontvong als  de  kaftijding  van  iemand  boven  
 hem,  tegens  welke  hij  zig- niet  moge verweeren  
 en.over  welke  hij  geen  recht  had  zïg  gevoelig  te  
 toonen.  Of dit  gezag  door' aanftelling  of  erf- opvolging  
 bezeten wierd  konden  wij  niet  te  weeten  
 koomen;  maar  wij  merkten  op  dat  de  Opperhoofden  
 ,  zoo  wel  hier  als  in  andere  deelen  des  
 lands ,  oud  van jaaren waren.  Op  andere  gedeelten  
 van  de  kust  vernamen  wij  'egter  dat- zij  hun  
 gezag  erflijk  bezaten. 
 De  kleine  maatfehappijen  ,  welke  wij  in  de  
 zuidlijke  deelen  van  het  land  vonden,  fcheenen  
 verfcheiden  dingen  in  het gemeen  te  bezitten,  bijzonderlijk  
 hunne  fraaie  klederen  en visch-netten.  
 Hunne  fraaie  klederen,  die  misfehien  als  buit  in  
 den  oorlog  behaald zijn ,'; wierden  bewaard in  eene  
 kleine  hut,  die  tot  dat  einde  in  het  midden  van  
 het vlek was  opgerigt:  wij  zagen  bijna  in  elk huis  
 ieder bezig de  netten  te maaken  en de verfchillende  
 deelen wierden  naderhand  verzameld  en  aan  mal-  
 kanderen  gehecht.  Men  fchijnt  hier minder  werk  
 van  de  vrouwen  te maaken'  dan  op de  Eilanden  in  
 de Zuid-zee;  zoodanig was  ten minften  het  denkbeeld  
 van  TUPïA j.die  *er  over  klaagde  als eene 
 mishandeling  van  de  fexe.  Wij  merkten  op  dat  
 mannen  en  vrouwen  te  zaamen  aten,  maar  hoe  zij  
 hun  werk  verdeelen  weeten  wij  niet met  zeeker-  
 heid.  Ik  ben  geneigd  te  geiooven dat  de marmeii  
 het  land  bewerken,  netten  breijen,  vogelen vangen, 
   en  in  de  booten  uit  visfehen  gaan,  en  dat  
 de  vrouwen  varen-wortelen  opdelven,  kreeften  
 en  'fchulpvisfchen  aan  het  ftrand verzamelen,  het  
 eeten  klaar maaken  en  doek weeven;  deeze waren  
 ten  minften  haare  bezigheden  als  wij  gelegenheid  
 hadden  haar  te  zien,  dat maar zelden was;  want  
 gemeenlijk  maakte  onze  verfchïjning een  heiligen  
 dag  overal  daar  wij  kwamen;  mannen,  vrouwen  
 en  kinderen  fchoolden  rondom  ons  te  zaamen,  of  
 om  hunne nieuwsgierigheid  te  bevredigen,  of om  
 iets  van  de  kostlijke  waaren  te.  koopen,  die  wij  
 met  ons  droegen,  voornamelijk  beftaande  in  fpij-  
 kers,  papier en gebrooken  glas. 
 Van  den  godsdienst  van  dit  volk  kan men wei  
 denken  dat wij  niet veel  hebben  kunnen  te weeten  
 koomen;  zij  erkennen  den  invloed  van  hooger  
 wezens,  van  welke  een  het  opperst  wezen  is  en  
 de  overige  ondergefchikt  zijn,  en  zij  gaven  ten  
 naasten  bij  hetzelfde  naricht  van  den  oorfprong  
 der  waereld  en  de voortbrenging  van  het  mensch-  
 lijk  gedacht  als  onze  vrienden  op  Otahiti:  tu-  
 p 1 a  fcheen  egter  eene  veel  dieper  enuitgeftrek;  
 ter  kennis  van  deeze  onderwerpen  te hebben  dan  
 een  van  het  volk  alhier;  en  zoo  dikwijls  hij lust  
 Y   3  had