
 
		t fa   [Maart  ifirojl REI ZB  RONDOM 
 zuidlijk vast  land  was  het voornaamfte  doel  van de  
 reis  van  quiros  en hieiharid  fchijht  het meer  ter  
 harte  genoomen  té  hebben  dan  hij,  zoo  dat,  indien  
 hij  op  dë  duider  Breedte  van  26°,  en  op  dé  
 Wester Lengte  van  146° geweest  is,  daar dejdeer  
 d a l r ymp l e  de  eilanden  geplaatst heeft,  welke  
 hij  ontdekt  heeft j  kan  men  ’er  veilig  uit opmaa-  
 ken dat  ’er geen  gedeelte van éen  züidlijk  vastland  
 is dat  zig  tót  die  breedte  uitftrekt. 
 :  Het  zal,  geloove  ik,  even  klaar  blijken  uit de  
 feisbefchrijving van roggeveen dat’er  tusfchen  
 de  1300  en  150° Wester Lengte  geen  vast  land is  
 ten  Noorden  van  350  duider  Breedte.  De Heef  
 Pi n  g r È  heeft,  in  èene  verhandeling  óver  den  
 O ver gang  van  Venus,  tot welkers waarheëming hij  
 zijne  reis  gedaan  heeft,  een  uittrekzel  van  r o g g 
 e  v e  e  n s  reis  eri  eene  kaart van de  Zuid-zee in-  
 gelascht  en  onderftelc,  om  redenen,  welke  men  
 in  het bfeede  in  zijn werk  kan vinden j  dat hij,  na  
 Óoster-Eilaiid verlaateh te hebben,dat hij op de a8|°  
 Zuider Breedte en  de  123’  Wester Lengte plaatst,*  
 züid westwaafts geftëvehd  is  tot  340 &uidèf Breedte  
 en  daarna  W.  N. W.  en  zoo  zijné  koers inde-  
 daad  zoo  geweest  is '4  is  het  bewijs  dat  ’er  geen  
 vast  land  ten Noorden van  35°Zuidef Breedte ligt,  
 onwederfpreeklijki*  De  Heer d a l r ymp l e   on-  
 derftelf wel dat  zijne koers  anders geweest', eti dat  
 hij  van  Oost er - Eiland N. W. gelievend  zij,  en  
 naderhand  eenë  koers  genoomen hebbe,  die zeer 
 wei* 
 DÉ  WAÉRÈLD.  [Maart? 170]  351 
 Weinig  Van  die  van  le  m a Ire  verfchilde;  maar  
 mij  dunkt  dat het  ten  hoogden  onwaarfchijnlijk  is  
 dat  een man,  die,  op  zijn eigen  verzoek was  uit-1  
 gezonden  om  een  zuidlijk  land  te ontdekken,  eene  
 koers  zou  neemen,  waarin  l e  m a i r e reeds bewezen  
 had dat geen vast  land  te vinden  was,  men  
 moet  egter  bekennen  dat  roöge vee ns   koers  
 niet  met  zeekerheid  bepaald  kan worden,  omdat  
 ’er  in de  berichten,  die  van  zijne reis zijn uitgegee-  
 ven  ,  noch  Lengten  noch  Breedten  opgegeeven  
 Zijn*  Wat  mij  belangt,  ik  heb  niets  gezien dat  
 mij  als  een  teken  van  land  voorkwam  in  mijne  
 koers  noodwaarts,  zuidwaarts  of westwaarts,  tot  
 weinige  dagen  voor  ik  de  oostkust  van  Nieuw-  
 /Zeeland  ontdekte:  ik  zag,  Weliswaar,  dikwijls  
 groóte  vlugtem  van  vogelen,  maar altijd van  zulke, 
   die  op  eenen  zeer  grooten  affiand  van  land  
 ontmoet worden  en het is ook waar  dat  ik dikwijls  
 Hukken  van  rots-wier  zag,  maar  ik  kon  daaruit  
 ook  niet  befluiten dat  ’er enig land  in  de nabijheid  
 móest  zijn,  omdat ik van  geloofwaardige  getuigen  
 önderrigt  ben  dat  ’er  alle  jaar eene  aanmerklijke  
 hoeveelheid van  de  boon en ,osfèn~oogen genoemd,  
 welke  men  weet  dat  nergens dan  in  de West - In-  
 dieën  groeijen,  op  de  kust van  Ierland geworpen  
 worden,  dat  niet  minder dan  twaalf honderd mijlen  
 affiand  is. 
 Dus  heb  ik mijne1 redenen opgegeeven  waarom  
 ik  denk  dat  ’er geen  vast land is  ten Noorden van