
 
		lans,  of eenen  fleen  te  bereiken,  dagten  zij  dat  
 wij  geene  wapenen  hadden,  waarmede  wij  hen  
 yaaken  konden  ;  hier  gefchiedde  dan  de  uitdaa-  
 ging  en  de woorden  waren  bijna altoos dezelfde:  
 Haromai,  haromai,  harre  uta  a  Patoo-patoo  
 cge<  „   Koomt maar  hier,  koomt  aan  den wal  en  
 „   wij  zullen  u  alle  met  onze  patoo-patoos  dood  
 „   Haan.”   Terwijl  zij  deeze  bedreigingen  uiteden,  
 kwamen  zij  langzaam  al  nader  en  nader  tot  zij  
 digt  aan  het  fehip  waren,  dan  op  eene  vreedzaa-  
 me  wijze  praatende  en  op  de  vraagen,  die  wij  
 hun  deeden,  antwoordende,  en dan  wede$  hunne  
 uitdaagingen  en  bedreigingen  vernieuwende,  tot  
 dat  zij  ,  door  onze  fchijnbaare  befchroomdheid  
 ■ aangemoedigd,  hunnen  oorlogszang  en  dans  begonnen  
 als  eene  voorbereiding  tot  eenen aanval,  
 die  ’er  altijd  op  volgde  en  die  fomtijds  zoo  lang  
 'aanhield  dat  het  volflrekt noodzaaklijk. wierd hen  
 te  fluiten  door  eene  fchoot  met wat  hagel,  en  die  
 fomtijds  eindigde  r  als  zij  enige  fleenen  in  het  
 fehip  geworpen  hadden,  als  of  zij  te  vreden  waren  
 ons  eene  belediging  aangedaan  te  hebben,,  
 Over welke wij  ons niet durfden wreeken. 
 De  oorlogs -  dans  beflaat  in  eene  groote  ver-  
 fcheidenheid  van  heftige  beweegingen  en  lelijke  
 verdraaiingen  der  iedenmaaten  ,  bij  welke  het  
 aangezigt  ook  zijne  rol  fpeelt;  zij  fleeken  de  
 tong dikwijls  tot  eene  ongelooflijke  lengte  uit  eh  
 trekken  hunne  oogleden  zoo  geweldig  o p ,  dat 
 het 
 het wit  zig boven  en  onder  zoo  wel  als  ter wederzijde  
 van  den  oog-appel  vertoont,  zoo  dat  het  
 wit  eenen  kring  om  den  oog-appel  vormt;  zij  
 laaten  niets na  dat  de menschlijke  gedaante  vreeslijk  
 en  mismaakt  kan  doen  voorkoomen:  te zelfden  
 tijd zwaaien  zij  hunne  fpeeren,  flingeren  met  
 hunne werp-fpietfen  en  klooven  de  lucht  met hunne  
 Patoo-patoos.  Deeze  afgrijslijke  dans  is  altoos  
 verzeld van  een  gezang;  dat  gezang  is  wild,  maar  
 niet  onaangenaam  en  elk  flot  eindigt  in  eene  luide  
 en  diepe  zugt,  die  zij  alle  tegelijk  doen  hooren.  
 In  de  beweegingen  van  den dans,  hoe  affehuwe-  
 lijk,  is  egter  eene  flerkte,  vastheid  en vlugheid,  
 die  wij niet dan met bewondering  konden befchou-  
 wen  en  zij  houden  in  hunnen  zang  naauwkeurig  
 de  maat;  ik  heb  dikwijls  meer  dan  een  honderdtal  
 roei  -  fpaanen  op  de  verdeelingen  van  hunne  
 muzijk  tegelijk  tegens  de  zijde  van  hunne  booten  
 hooren  flaan,  die  maar  een  enkel  geluid  deeden  
 hooren. 
 Zij.  zingen  fomtijds  eenen  z a n g d e e z e n   niet  
 geheel  ongelijk,  zonder den  dans,  als  eene  vreed-  
 zaame  tijdkorting:  zij  hebben  ook nog andere  gehangen  
 ,  die  door  de  vrouwen gezongen worden,  
 welker Hemmen  zeer malsch en  zagt  zijn en  eenen  
 aangenaamen  en  tederen  toongeeven;  de  maat  is  
 langzaam  en  de  wijs  is  treurig;  maar  zij  zingen  
 met meer  fmaak  dan  men  verwagten  zoude onder  
 de  arme  onweetende  Wilden  vaa dit  half  woest  
 <  land,