
 
		de rivier,. die  hier omtrent  tien  roeden breed was;  
 doch.enige  inboorlingen  aan  de  West-zijde  ziende, 
   met welke  ik  wenschee  te  fpreekeh  en  bevindende  
 dat de  rivier  niet waadbaar, was,'gaf  ik  bevel  
 dat  de jol  ’er  in  zoude  vaaren  om  ons  over  te  
 zetten  en  liet  de  pinas  aan den  mond  van  de  rivier  
 liggen.  Toen wij  digt bij de  plaats  kwamen  daar  
 het  volk  verzameld  was,  gbngen  zij  alle  op  den  
 loop;  wij  traden  egter  aan  land  en  vier  jongens  
 in de jol  laatende  om  op  dezelve  te  pasfen,  begaven  
 wij  ons naar enige  hutten,  die  omtrent  vijftig  
 of zestig roeden van  den water - kant Honden. Toen  
 wij  ons  enigermaate  van  de  boot  verwijderd  hadden, 
   fprpngen  ’er  vier mannen,  met  lange  fpeeren  
 gewapend,  uit  de  bösfchen en,  naar de  boot loo-  
 pendë  om  die aantetasten,  zouden  zij  die  voorzee-  
 ker weggenoomen  hebben, als  het volk  in  de pinas  
 hen niet ontdekt  en  den  jongens  niet  toegeroepen  
 hadde  dat  zij  zig met den  Aroom zouden laaten  afdrijven: 
   de  jongens gehoorzaamden  terAond; maar  
 door  de  Indiaanen  digt vervolgd wordende,  loste  
 .de  Kwartiermeester  van  de  pinas,  die  de booten  
 onder  zijne  bewaaring had,  een  musket  over hunne  
 hoofden;  toen  hielden  zij  Ail  en  keeken  rond,  
 maar weinige minuuten daarna begonnen zij hen  op  
 nieuw  te  vervolgen,  en  zwaaiden  hunne  fpeeren  
 op  eene  dreigende wijze.  Toen  loste  de Kwartier-  
 .méester  een  tweede  musket  over  hunne  hoofden,  
 maar  hier Hoorden zij  zig niet  aan en,, terwijl  een  
 i   1  van 
 d e   WAERELD.  [00.  1769}  55 
 van  hun  zijne  fpeer  opligtede  om  haar  naar  de  
 boot  te  werpen,  deed  men  weder  eene  fchoot,  
 .die  hem  dood  ter  neder  velde.  Toen  hij  viel,  
 bleeven  de  drie andere  enige minuten  lang  bewee  
 gingloos Haan, als verlteend van verbaasdheid.  Zoo  
 dra  zij  weder  wat  bekoomen  waren,  gongen  zij  
 henen  en  ileepten  het  doode  lighaam  mede,  dat  
 zij  egter  weldra  lieten  liggen,  om  niet  in  hunne  
 vlugt gehinderd  te  worden.  Op  den  flag  van  de  
 eerfte  fchoot  voegden  wij  ons  bij  elkanderen,  
 want wij  waren  een  weinig  van  malkaêr  gedwaald  
 en  liepen al  ons best naar  de  boot  ;  die rivier  over  
 zijnde,  zagen  wij  den  dooden  Indiaan  op  den  
 grond  liggen.  Het  lighaam  beziende,  bevonden  
 wij  dat  hij  door  het  hart gefchoten was;  hij  was  
 een man  van  eene  middelbaare  grootte  en  ge Hal  
 te;  zijn vel  was  bruin, maar  niet  zeer  donker en de  
 eene  zijde  van  zijn  aangezigt  was  getatoueerd  of  
 geprikt  met draai-lijnen  van  een  zeer  regelmaatig  
 beloop:  hij  was  met  eene  fraaie  Hof gekleed  die  
 geheel nieuw voor  ons  was  en  zij  was vastgemaakt  
 qvgn  op  de wijze  als  verbeeld  wordt  in  v a l e n -  
 t y ns   Bericht  van  de  Ikeize  van  a b e l   t a s man  
 III.  Deel,  ti.de  Stuk,  bladz-  50;  zijn  hair  
 was  ook  op  de  kruin  van  zijn  hoofd  tot  eenen  
 knoop  te  zaamen  gebonden,  maar  daar Hak  geen  
 veder  in.  Wij  keerden  onmiddelijk  naar  booid,  
 daar  wij  het  volk  aan den wal  met  grooten  einst  
 en  zeer  luid  konden  hooren  praaten,  waarichijn- 
 D  4  lijs