
waren, noemde ik , naar den overhaasten aftocht
van den vijand, Vltigt - Kaap ( Cape Runaway ) .
Zij ligt op 370 32' Breedte en op 1810 48'Lengte.
Geduurende onzen tocht van deezen dag bevonden
wij dat het land, dat zig ’s morgens als een
eiland vertoond had, en westwaarts van ons lag,
indedaad een eiland was en wij gaven het den
saam van Wit - Eiland.
Den eerden November, met het aanbreek en
van den dag,, telden wij niet minder dan vijf eh
veertig kanoos, die van het land naar het fchip
kwamen:- zeven van dezelve haalden ons in en
verkogten ons, na eene wijl met tüp i a in ge lp rek
geweest te zijn, enige kreeften en mosfelen, en
twee konger -aaien. Dit volk handelde vrij eerlijk^
maar toen zij weg waren,. kwamen ’er enige
andere van eene andere plaats af, die ook eerlijk
handel- begonnen te drijven, maar toen dkr
enigen tijd geduurd had, namen zij hetgeen men
hun aanreikte aan, zonder ’er iets voor in de plaats
«e geeven; een, die dus gedaan had, gedreigd
wordende,, begon ons uittelagchen en met ver-
fcheiden tekenen van befpotting te tarten, terwijl
hij zijne kano van het fchip afftak; men fchoot
eene fnaphaan over zijn hoofd af, dat hem in een
ernftiger luim terug deed keeren en de handel gong
weder zeer geregeld zijnen gang. Eindelijk toen
de dek- en onder-officiers zoo- veel gekogt hadden
als zij nodig hadden , liet ik het volk op her
boord
D E W A E R E L D . [Nov. 1769.] s i 7
boord koomen en Hond hun toe voor zigzelven te
handelen. Ongelukkiglijk wierd ’er niet zoo veel
zorg gedraagen om bedrog voortekoomen dan te
vooren gefchied was, zoo dat de Indiaanen, merkende
dat zij ons flrafloos konden bedriegen, wederom
onbefchoft begonnen te worden en groo-
ter vrijheden begonnen te gebruiken. Het volk
van de eene van de kanoos, alles verkogt hebbende
wat het had, roeide vooruit en enig
linnen ziende, dat over het fchips boord te droo-
gen hong, maakte een van hetzelve het zonder
enige vooraffpraak, los en pakte het op ; men-
riep hem onmiddelijk toe en eisehte dat hij het
terug zoude geeven, maar in plaats van dat, liet
hij,zijne kano agteruit zakken en lachte ons uit:
men deed eene fnaphaan-fchoot over zijn hoofd,
hetgeen zijne vrolijkheid egter niet ituitede; toen
fchoot men op hem met hagel, die hem in den
rug trof; hij. vertrok zig een weinig toen hij geraakt
wierd, maar g a f’er zoo min om als een van
ons volk om ©enen rotting-dag zou gegeeven
hebben en gong voort met veel bedaardheid het
gedoolen linnen op te pakken. Nu lieten alle de
kanoos het omtrent drie honderd voeten agteruit
zakken en alle heften zij hun gezang van uitdaa-
ging aan, waar mede zij aanhielden tot het fchip
omtrent honderd roeden-van hun af was. Naardien
zij geen voorneemen fcheenen te hebben om ons
aan te tasten, wilde ik hun ook geen leed doen;
H 3 doch