
 
		$8  [O#.  17.692  R E Ï Z E   R O N D O M 
 / 
 terHond door twee andere  gevolgd  en  kort  daarop  
 door  de  meeste  overige  tot  twintig  of  dertig  in  
 getal;  maar  deeze  bragten  hunne  wapenen  mede.  
 Wij  deeden  hun  allen  gefchenken  van  ijzer  en  
 glaazen  koraalen,  maar  zij  fcheenen  op  geene  van  
 beiden  grooten  prijs  te  (lellen,  bijzonderlijk  op  
 bet  ijzer,  alzoo zij  geen  het  minde  denkbeeld van  
 deszelfs  gebruik hadden,  zoo  dat wij niets in plaats  
 kreegen dan enige weinige  vederen;  maar zij  boogden  
 aan  hunne wapenen  tegens  de  onze  te  verruilen, 
   en,  toen  wij  zulks  weigerden,  tragteden  zij  
 verfcheiden  maaien  dezelve  uit  onze  handen  te  
 rukken.  Zoo  dra  zij  óverkwamen,  herhaalde  tüt  
 p ia   zijne  verklaaring.dat  zij  onze  vrienden'niet  
 waren den  waarfchuuwde  . ons  andermaal  wel  op  
 onze. hoede  te  wezen ;  hunne  poogingen  om  ons  
 onze  geweeren  te  ontrukken  gelukten  hun  dan  
 niet  en  wij  gaven  hun  door  tup i a   te  verdaan  
 dat  jvij  genoodzaakt  zouden  zijn  hen  te  dooden,  
 als:  zij  nog  meer  geweld  wilden  pleegen.  Toen  
 egter  weinige minuuten  daarna  de  Heer  green  
 zig  gevallig  omdraaide  ,  ontrukte  een  van  hun  
 hem  zijn  zijdgeweer en ,  zig op  eenen  kleinen  afstand  
 begeevende,  zwaaide  hij  het  om  zijn  hoofd  
 met  een  geroep  van  zegepraal:  nu  begopnen  de  
 overige  zeer  baldaadig  te  worden  en  wij  zagen  
 nog  meer  andere  van  de  overzijde  van  de  rivier  
 naar hen  toe koomen.  Het  was  dan noodzaaklijfe  
 geworden  hen  te  beteugelen;  de  Heer  bank s 
 fchoofi 
 DE  WAERELD.   [O ct.  1769.2  & 
 fchoot  op  den  kaerel,  die  den  label  genoomen  
 had,  met  hagel, op  den  afllandvan  omtient vijf en  
 veertig voeten!  toen  hij  geraakt  wieid,  hield  hij  
 op  met  fchreeuwen;  maar,  in  plaats van  den  label  
 terugtegeeven,  bleef  hij  dien  over zijn  hoofd  
 zwaaien,  terwijl  hij  te  zelfden  tijd  langzaam  ag-  
 teruic week.  De  Heer  m o n k k o u   s e ,  dit  ziende, 
   fchoot op  hem met  een  kogel  en hij  zonk  ter>  
 Hond neder.  Hierop  begon  de  grootehoop,  die,  
 op  de  eerde  fchoot,  naar  eene  rots  in  het midden  
 van  de  rivier  geweken  was,  terug  te  koomen;  
 twee,  die  digt  bij  den  man  waren,  welke  dood  
 gefchoten was,  liepen  naar  het  lijk,  de  een  greep  
 zijn  wapen  van  groene  talk  en  de  ander  tragtede  
 zia:  van  den  fabel  O meestér  te  maakeu;  de  Heer 
 m o n k h o u s e   had  maar  even  zoo  veel  tijd  dat  
 hij  dit beletten  kon.  Naardien  z ij,  die  op  de  rots  
 eeweèken  waren,  nu  alle  kwamen  toefchieten,  
 losten  drie  van  ons  hunne  geweeren,  die  degts  
 met  hagel  gebraden waren,  waarop  zij  terug  naar  
 land  zwommen  en  toen  zij  op  den  wal  klommen,  
 befpeurden  wij  dat  twee of  drie  van hun  gekwetst  
 waren;  ' Zij wecken langzaam  het  land  in  en  wij  
 Hapten weder in  onze  booten. 
 Naardien  wij  nu  de  ongelukkige  ondervinding  
 hadden  dat  ’er  met  dit  volk  op  deeze  plaats  niets  
 te doen  viel,  en  vindende  dat  het water  in  de  rivier  
 zout was,  voer ik  met  de  booten  den bodem  
 van  de  baai rond om  zoet water  te  zoeken  en met 
 oog“