3 3 ° [Maart 1770] R E I Z E R O N D O M
bij hen zijn. Hun klein gereedfchap van jaspis,
dat hun dient om het netfte werk aftemaaken, gebruiken
zij tot het bot is en dan werpen zij het
w eg, alzoo zij geen middel weeten om het te Rijpen.
Wij hadden het volk te Tolaga een ftuk
glas gegeeven en in korten tijd vbnden zij middel
om ’er een gat in te drillen, om het als een fieraad
aan eene koord aan den hals te hangen en wij ge-
looven dat het gèreedfchap, waarmede zij dit gedaan
hebben, een ftuk van dit jaspis moet geweest
zijn. Hoe zij hun groot gereedfchap eerst
tot eene fnede brengen en hoe zij het wapentuig,
dat zij Patoo-patoo noemen, fcherpen, konden
wij niet met zeekerheid te weeten kootnen; maar
het gefchiedt waarfchijnlijk door dezelfde zelfftan-
digheid tot poeder te wrijven en daarmede twee
ftukken tegens elkanderen te wrijven.
Van hunne netten, bijzonderlijk van hunnen zegen,
die van eene ontzagchelijke grootte is, is
reeds gewag gemaakt: een van deeze zegens
fchijnt het vereenigd werk van eene geheele ftad
te zijn en ik denk dat hij ook de gemeene eigendom
is: het ander net, dat rond is, en door twee
of drie hoepels uitgefpreid gehouden wordt, is
omftandig befchreven zoo wel als de wijze van
het te gebruiken en ’er aas in te hangen. Hunne
hoeken zijn van been of fchulpen en in het algemeen
liegt gemaakt. Zij hebben mandjens van
verfchillende foorten en grootte, zeer net van
teen-
D E W A E R E LD . [Maart 1770] 33 ï
teen - werk gevlógten om ’er de visch, die gevangen
wordt, in te doen en om hunne andere levensmiddelen
te bergen.
Zij munten uit in den landbouw, gelijk natuurlijk
te verwagten is, daar hij die zaait, de voortbrengzelen
moet eeten, en daar zoo weinig buiten
dat te eeten is: toen wij eerst te Tegadoo
kwamen, eene ftreek tusfchen de Armoedige Baai
en de Oost - Kaap, Was het zaad even in den
grond en was nog niet begonnen te fpruiten; de
aarde was zoo gelijk als in eenen tuin en elke wortel
had zijn klein bergjen; zij waren regelmaatig
in het verband geplant door middel van lijnen,
die met de houten pennen nog in het veld waren.
Wij hadden geene gelegenheid om deeze landbouwers
te zien werken, maar wij zagen hetgeen
hen te gelijk voor ploeg en fpade dient; dit werktuig
is niet anders dan eene lange dunne Haak aan
een eind gepunt en een kort ftuk hout, een weinig
van dat eind dwarsch op hetzelve vastgehechr,
tot gemak, om het met den voet neder te drukken.
Hier mede fpitten zij ftukken grond, zes of zeven
akkers groot, om, fchoon het niet meer dan drie
duimen breed is , maar alzoo de grond ligt en
zandig is, doet hij weinig wederftand.
De landbouw, het weeven en de andere vreed-
zaame konften fchijnen best gekend en meest in
gebruik te zijn in het noordlijk gedeelte van dit
land; want daar is weinig fchijn van in het zuiden;