
 
		het  voordeel  van eene  zoo  warme  luchtftreek niet  
 hebbende,  niet  zoo  dikwijls  in  het water  gaan;  
 jnaar  het  walglijkfte  dat  zij  hebben,  is  de  olie,  
 met Welke  z ij,  als deïjslanders,  hun  hair  zalven:  
 het  is  zeekerlijk  het  vet  of  van  visch  of  van  
 vogelen,  dat  gefmolten  is  en  fchoon  de  beste  
 foortdië versch hébben f   gebruiken  hunne mindere 
   die  garftig  en  zijn  dus bijna  zoo  onaangenaam  
 van  reuk  als  de  Hottentotten;  ook  zijn  hunne  
 hoofden  niet  vrij  van  origedierte,  fchoon wij  zagen  
 dat  zij  kammen  hadden,  zoo  van  been  als van  
 hout;  deeze  kammen  warden  fomtijds  regt  op  in  
 het hair als een verfierzel gedraagen,  eene mode, die  
 thans  ook  onder  de  vrouwen  in  Engeland  in  
 zwang  is.  De mannen  draagen  gemeenlijk hunne  
 baarden  kort  en  hun  hair  op  de  kruin  van  het  
 hoofd  in  eene  bos  te  zaamen  gebonden ,  waarin  
 zij de vederen van verfchillende vogelen lleeken, op  
 verfchillende wijzen, naar hunne zinnelijkheid; fomtijds  
 is  ’er  eene ter weder zij de van de flaapen van he t  
 hoofd geplaatst, met de punten naar vooren ftéeken-  
 de,  dat ,  naar  onze  gedngtcn ,  zeer  lelijk Hond.  
 De  vrouwen draagen  haar hair fomtijds kott afge-  
 fneden en fomtijds over haarefchouderen zwierende,  
 Beiden  de kunnen hebben  het  lighaam  getekend  
 met  de  zwarte  vlekken  arnoco  genaamd;  dat  op  
 dezelfde  wijze  gefchiedt  als  op OtaaitiëTï datal-  
 daar  taioueeren  genoemd wordt;  maar  de mannen  
 zijn  meer  getekend  en  de vrouwen  minder.  De  
 '  vrouvrouwen  
 verwen  in  het  algemeen  geen  ander gedeelte  
 van  haare  lighaamen  dan  de  lippen,  fchoon  
 zij  fomtijds  met  kleine  zwarte  vakken  op andere  
 deden  getekend  zijn:  de mannen,  daarentegen*,  
 fchijnen  elk  jaar  iets bij  den  opfchik van  het voo-  
 rigjaar  te  voegen,  zoo  dat fomraige  hunner,  die  
 van  eenen  gevorderden  ouderdom  fcheenen  te  
 zijn,  bijna  van  het  hoofd  tot de  voeten  ’er mede  
 bedekt,  waren.  Behalven  de  amoco  hebben  zij  
 tekenen  in  hun  vel  ingedrukt op  eene wijze,  die  
 ons onbekend  en  van  eenen  zeer zonderlingen  aart  
 is:  het  zijn  vooren  van  omtrent  eene  lijn  diepte  
 en  eene  lijn  breedte,  gelijk  die,  welke  zig  op  
 den  bast>van  eenen  boom  vertoonen,  als  men  
 dien  doorfneden  heeft  en  die  fnede  een  jaar begroeid  
 is:  de  randen  van  deeze  vooren  zijn  getand  
 door  hetzelfde middel  en  naardien  zij volkoo-  
 men  zwart  gemaakt  zijn  maaken  zij  eene  aller-  
 vreeslijkfte  vertooning.  De  aangezigten  der oude  
 lieden  zijn  bijna  geheel  met  deeze  tekenen  bedekt; 
   die,  welke  zeer  jong  zijn,, maaken  alleen  
 de  lippen  zwart,  als de  vrouwen;  als zij  wat ouder  
 zijn,  hebben  zij  gemeenlijk  eene zwarte vlak  
 opeen  hunner wangen  en op een oog en zoo gaan zij  
 trapswijze  voort,  opdat  zij  tegelijk  oud  en  eer-  
 waerdig  mogen  worden;  doch  fchoon de afgrijslijke  
 lelijkheid,  welke  deeze  vlakken en groeven  
 in  het  godlijk  menschlijk  gelaat  te  weeg  brag-  
 ten.,  in  ons  oog  zeer afzigtelijk was.,  konden wij 
 V   4  egter