
Heppah of flerkte zoude moeten gaan , omdat
de vrienden van den man, die den negenden door
den Heer'go r e was dood gefchoten, gedreigd
hadden dat zij zijnen dood op hem zouden wree-
ken, welken zij verweten hadden onzen vriend te
zijn. Op de hoogte, van de noordlijke punt van
de baai zag ik een groot getal eilanden van ver-
fchillende grootte , die naar het noord - westen
verfpreid lagen in eene rigting evenwijdig met het
groot kndf; zoo verre als ik zien kon. Ik Huurde
noord - oostwaarts, naar het noord - oosdijkile van
deeze eilanden; doch den wind noord-west loo-
pende was ik verpligt de ruime zee te kiezen.
De baai, welke wij nu verlieten, gaf ik den
imam van Mercurius -B a a i, om de waarneeming,
welke wij aldaar gedaan hadden van den overgang
van die planeet over de zon; Zij ligt op de Zui-
der Breedte van $6° 47' en op de Wester Lengte
van 184° 4'; daar liggen verfcheiden eilanden en
zuidwaarts en noordwaarts van dezelve en een
klein eiland of eene rots in het midden van den
mond: binnen dit eilandjen is nergens dieper water
dan van negen vademen: de beste anker-plaats
is in eene zandige baai, die even binnen de zuidlijke
punt ligt, op vijf of vier vademen,, als men
eene hooge rots als een toren, die buiten de punt
ligt, met de punt op eene lijn of juist agter dezelve
heeft. Deeze plaats is zeer gemaklijk zoo om
hout als om water inteneemeo en in de rivier is
eene
eene orimeetlijke hoeveelheid oesters en andere
fchulp - visfchen; om die reden heb ik haar den
naam van Oester-rivier gegeeven. Doch voor een
fchip, dat hier enigen tijd verblijven moet, is de
beste en veiligfte plaats in de rivier aan het boveneind
van de baai, die ik, naar de menigte Man-
glesboomen, die ’er bij Honden, Mangles - rivier
genaamd heb. Om deeze rivier in te zeilen moet
men geftadig den zuidlijken wal houden. Het land
aan de oost-zijde der rivier en baai is zeer dor,
naardien het niets voortbrengt dan varen en enige
weinige andere planten, die in eenen fchraa-
len grond groeijen. Het land aan de noordwest-
zijde is met hout - gewas bedekt en de grond
veel vrugtbaarer zijnde zou ongetwijfeld alle de
noodwendigheden des levens voortbrengen , als
het behoorlijk bebouwd wierd: het is egter zoo
vrugtbaar niet als de landen die wij meer zuidwaarts
gezien hebben ; ook hebben de inwoo-
ners, fchoon talrijk zijnde, zulk een goed voor-
koomen niet: zij hebben geene plantagieën, hunne
kanoos zijn liegt en zonder enig verfierzel; zij
flaapen in de open lucht en zeggen dat t b r a t ü ,
wiens oppermagt zij niet erkennen , zoo hij bij
hen kwam, hen dooden zoude. Dit begunftigde
onze gedagte dat zij bannelingen waren; zij zeiden
ons egter dat zij heppahs offlerkten hadden,
in welke zij zig ten tijde van groot gevaar verschansten.
K 4 Wij