van omtrent dertig perfoonen , mannen, vrouwen
en kinderen, die ons met alle mogelijke tekenen
van vriendfchap ontvongen: wij deelden enige
linten en glaazen koraalen onder hen uit en ontvongen
daarvoor de kusfeti en omhelzingen van
beiden de fexen, zoo jonge als oude ; zij fchon-
ken ons ook wat visch en kort daarop vertrokken
wi j , zeer voldaan over onze nieuwe kennisfen,
Den zes en twintigften des morgens gong ik
wederom uit in de floep met de Heereft b a n k s
en s o l a n d e r en voer eene van de baaien in,
die aan de oost-zijde van den inham liggen, met
oogmerk om nog een ander gezigt van de ftraat te
hebben, welke van de oostlijke naar de westlijke
zee loopt. Tot dit oogmerk op eene voeglijke
plaats geland zijnde, beklommen wij eenen berg
van eene zeer aanmerklijke hoogte, van welken
wij een vól gezigt van dezelve hadden met het
land aan den overkant, dat wij oordeelden omtrent
vier zee - mijlen verre te wezen; doch alzoo
het dampig op den horizont was, konden wij niet
verre naar het zuid-oosten zien: ik befloot egter
den doorgang met het fchip te zoeken, zoo dra
ik in zee zou gaan. Wij vonden op den top van
deezen berg een’ hoop losfe fteenen, met welke
wij eene pyramiede oprigteden, waarin wij enige
musket-kogels, hagel, glaazen koraalen en andere
dingen lieten, die wij juist bij ons hadden,
welke waarfchijnlijk de vernieling van den tijd
zouzouden
doorftaan , en die , niet van Indiaansch
maakzel zijnde, de Europeaanen, die te deezer
plaats koomen en dezelve omverre werpen mogten
overtuigen zouden dat andere inboorlingen van
Europa aldaar voor hen geweest waren. Dit gedaan
zijnde , klommen wij den berg weder af en
hielden eenen fmaaklijken maaltijd van de kormo-
rans en de visch, die onze fnaphaanen en lijnen
ons bezorgd hadden en die door het volk van de
floep op eene plaats, die wij aangewezen hadden,
waren klaar gemaakt: op deeze plaats vonden wij
nog een ander Indiaansch huisgezin , dat ons, als
gewoonlijk, met fterke uitdrukkingen van vriendlijkheid
en vermaak onvong, ons wijzende waar
water te krijgen was en ons alle zulke goéde dien-
fl:en bewijzenue als in hun vermogen was. Van
hier gongen wij naar het vlek, van welk de In-
diaanen,die ons den negentienden bezogt hadden,
ons gelprooken hadden : dit vlek was, gelijk die
welke wij reeds gezien hadden , op een klein eiland
o f eene rots gebouwd, waartoe de toegang
zoo moeijelijk was dat wij onze nieuwsgierigheid
voldeeden met gevaar van den nek te breeken. De
Indiaanen ontvongen ons ook alhier met open armen
, bragten ons overal in de plaats rond en
toonden ons alles wat zij bevattede: dit vlek be-
ftond, even als de andere, uit tusfchen de tagtig
en honderd huizen en had Hechts een enkel vegt-
llellaadjen. Wij hadden juist enige fpijkers en
P 3 lki