
De groote quaestie blijft bij elke methode van kunstmatige
voortkweeking, den juisten tijd voor het snijden van stekken
of van entrijs te kiezen en, zoowel hij de keuze van deze
als van het voorwerp, waarop men enten wil, nauwkeurig al
de lessen der wetenschap en der ervaring in acht te nemen,
die alleen een behooxlijke tninbouwstudie aan de hand doet
en tot nuttige kennis, alsmede tot goede toepassing verwerkt
en vruchtbaar maakt.
De cultuur der kina.
Toen de eerste kina-planten en zaden op Java aankwamen,
had men hier voorbeeld noch aanwijzingen, omtrent de bizondere
eischen die de kweeking en de cultuur stellen. De
wetenschap dat de kina in haar oorspronkelijk vaderland,
hinnen zekere hoogtegrenzen en onder ander geboomte in het
wild voorkomt, kon toch waarlijk geen afgebakendeleiddraad
tot stellige gegevens voor een rationeele cultuur heeten. Alleen
omtrent de klimatologische voorwaarden waaronder de vreem-
deling hier, zooveel mogelijk, geplaatst moest worden, werd
daardoor een zekere richting bepaald en aangewezen.
Teijsmann koos op grond daarvan, het Gedé-gebergte,
waar h ij, in een onder zijn direct heheer staande afdeeling
van ’s lands plantentuin— Tjibodas — , de gemiddelde tempe-
ratuur en de hoogteligging kon verzekeren, die het meerendeel
der kina ook in haar vaderland geniet.
Voor een cultuur op uitgebreide schaal zou de beschikbare
ruimte onvoldoende zijn geweest; voor proefaanplantingen was
zij overvloedig. Al spoedig wees Teijsmann er de regeering
dan ook op dat, bij eventueel welslagen der proeven, in
andere streken van Java de aanleg van uitgestrekte tuinen zou
moeten volgen; aan ruimte van keuze uit alleszins geschikte
terreinen, was geen gebrek.
De uitkomsten hebben geleerd dat Teijsmann juist oor-
deelde, toen hij het klimaat van Tjibodas geschikt keurde
voor de kina; tegenover de vele aanmerkingen en critieken
op de situatie en den bodem van den eersten proeftuin, staat
feitelijk de forsche ontwikkeling der daar gekweekte kina-
boomen. Tjibodas diende echter bloot als proefveld, gelijk
gezegd is en bleef die bestemming hehouden totdat de kina
elders een ruimere plaats van noode had en verkreeg. Heden
treft men op de Gedé-hellingen uitgestrekte particulière kina-
plantages aan.
De eerste proefnemers, Teijsmann en Hasskarl, waren van
meening dat men de kina zou kunnen planten als de koffie,
met dien verstände, dat men ruimere afstanden —• grooter
plantwijdte — gunde aan de Zuid-Amerikaansche hooger-op-
groeiende, forscher vreemdelinge. Het oorspronkelijk bosch
werd dus geveld en de kina op het ontwoud terre in , onder
heschutting van Dada p-hoomen (Er y t h r i n a ) , zooveel mogelijk
in geregelde orde uitgeplant. Daar het er op aankwam
de kostbare planten tegen ruwe aanraking te vrij waren, w^er-
den zij van stevige omheiningen voorzien.
Junghuhn kon zich met deze plantbeginselen niet vereenigen.
In zijn vaderland komt de kinaboom in dichte hosschen
voor en is hij dus aan schaduw gewoon. Wilde men met
hoop op goeden uitslag werken, dan zou men ook op Java
de kina onder de schaduw der oorspronkelijke wouden dienen
te .plaatsen; tegen deze grondstelling nu was gezondigd en
de gevolgen der verkeerde inzichten en handelingen zouden
niet uitblijven.
De gevestigde en welverdiende naam, dien Junghuhn als
natuurvorscher en als wijsgeer zich gemaakt heeft, kan niet
verkleind worden door ernstigen twijfel aan zijn praktischen
zin als kweeker en planter. Voor dezen bestaat echter eenige
grond. Immers al komen de kinahoomen in Zuid-Amerika
in de bosschen verspreid voor, zoo maken zij daar ook een
deel uit van die hosschen, groeiden aanvankelijk en gelijkelijk
13