
schouwd worden als te zijn afgeloopen; alleen hoogt men de
beddingen nog op, terwijl nu ook, bij het intreden van den
West-moiisson, de goten een beurt en een gestadig onderhoud
eischen.
Evenzeer als het jong plantsoen tijdens aanhoudende droogte
nu en dan moet worden begoten of hevloeid, dient men ook
zorgvuldig te waken tegen overniaat van staand water, zoodra
het riet zekere ontwikkeling hereikt heeft en de regenmousson
is ingetreden.
In het jaar 1863 werd een nieuwe werkwijze hier en daar
heproefd, die, hemoedigende uitkomsten opleverend, alras vrij
algemeen werd ingevoerd op de gouvernements-ondernemingen.
Bewerking en aanleg van den akker, die uitsparing van grond
nevens verplichten intensieven arbeid heoogden, v^'erden naar
den man, die ze in West-Indie tot aanzijn riep, stelsel van
Reijnoso genoemd. De ploeg is vervangen door den patjol;
menschenarheid treedt op den voorgrond. In hoofdtrekken
komt het stelsel op het volgende neer.
De hreede en diepe goten rondom tuin en veld maken alweder
het eerste ¡bedrijf uit. Achtereenvolgens worden dan de
kotak- en de dwars-goten gegraven; van deze laatsten echter
slechts 5 in stede van 10 als bij broedjoelan. De doorsnee-
goten blijven geheel achterwege. Nu begint men met het aanleggen
van de eigenlijke plantgroeven (larikan’s, d.i. tot rijen
bewerkt, van larik = rij), die 2 voet 2 duim breedte, hij
een voet diepte verkrijgen. Tusschen twee opvolgende groeven
hlijft een onhewerkte ruimte open van 3 voet 10 duim, zoodat
hare lengte-assen 6 voet van elkander verwijderd zijn.
Voor men de stekken uitlegt, worden de groeven ter dege
begoten of geirrigeerd en kapt men in den regel den bodem
enkele duimen diep open. (Tjatjah *) van njatjah d.i. door-
Q Ook spreekt men van kêtjroek of këtjroh d.i. van de harde
bovenkorst loswerken met patjol of iets anders.
hakken, in stukken snijden of kappen). Velen maken ook de
harde zijwanden wat los. (Gompèng d.i. heschadigd, sprekende
van iets dat recht of hoekig is ; het werkwoord : anggompèng
wil zeggen, zulk een heschadiging vproorzaken). De één voet
lange stekken worden zigzags-gewijs, in de richting der lengte-
as, plat op den hodem der groeven uitgelegd en met i \
duim aarde bedekt. Na 14 dagen zullen zij zijn uitgesproten
en kapt men in elk geval den hodem wat open (tjatjah),
waarna van de oorspronkelijk nitgegraven aarde wordt opgebracht,
ter aanaarding van het gewas. Deze bewerkingen
worden tot vijf malen herhaald, als wanneer de uitgespitte
aarde de groeven wedei' volkomen moet hehhen aangevuld.
De verdere werkzaamheden hepalen zich tot ’t aanaarden
(goeloedan, afgeleid van anggoeloed, d. i. ophoogen, bij planten)
van het riet en het onderhoud van de goten.
In de twee thans vigeerende hoofdstelsels, wier grondtrek-
ken en voorname regelen in het vorenstaande zij n neergelegd,
brachten plaatselijke omstandigheden en persoonlijke inzichten
van lieverlede natuurlijk enkele wijzigingen. Zoo ploegt men
op enkele ondernemingen de velden in hun geheel, terwijl
men overigens den Reijnoso-aanleg daarna volgt; men noemt
deze combinatie pegon, d. i. half en half of gemengd. Soms ook
vult men de Reijnoso-plantgroeven geheel of ten deele weder,
vóór men de stekken uitlegt. Zoo treft men verschil in lengte
en aantal van stekken aan op de onderscheiden ondernemingen
en loopt ook de plantwijze uiteen. Al deze afwijkingen
en wijzigingen van de oorspronkelijke stelseis aan te geven,
zou schier gelijk staan met een beschouwing van elke suiker-
onderneming afzonderlijk ; veelal hangen zij ook samen met
finantieele overwegingen en arbeiders-quaestien.
Het Reijnoso-stelsel, met welke wijzigingen ook toegepast,
veroorlooft zeer zeker ■—■ zoolang de stoomploeg niet overal zal
zijn doorgedrongen — een meer intensieve bewerking van den
akker dan met broedjoelan te verkrijgen is; de arbeid die
het eischt, is ook heter te regelen en te controleeren en