
bewezen dat 35 á 40 ponden zaad voldoen voor een oppervlakte
van 20 Rijnlandsche roeden (V^.e bouw) en men
nevens besparing van zaad, rekenen mag op krachtiger kweekplantjes
binnen korter tijd.
^ Zoowel de kweekbeddingen ff als de plantvelden worden
liefst afwisselend hevloeid en drooggelegd en eens of twee
malen van onkruid gezuiverd.
Onder günstige omstandigheden is de bibit 35 á 40 dagen
na de uitzaaiing voor overplanting geschikt; meestal draait
men hiermede langer, tot 3 maanden soms en kan dit
in den regel slechts schade zijn. Mannen trekken de
hibit uit de bedding en binden ze tot kleine bundels samen,
die op het plantveld worden gebracht, waar het de taak van
vrouwen is de kweekplantjes bij een tot vier stuks te samen
in den slijkerigen grond te drukken, wat zij zeer händigen
vlug maar niet overal even doelmatig en i’edelijk verrichten.
Ook ten aanzien van het planten zijn sinds jaren onafgebroken
goede voorbeelden tei' verbetering gegeven. Men
beveelt aan de bibit regelmatig in rijen en niet te gesloten
te planten; haar voor het uitplanten te toppen en in den
bodem een rechten stand te geven, in stede van een schuin-
schen als meestal gehruikelijk.
De voordeelen van al de aanwijzingen, die het bestuur niet
moede wordt ten beste te geven , zijn en blijven door velen he-
twist, maar mögen niettemin rationeel genoemd worden, zoodat
zij dan ook gaandeweg meer en meer spreken in de betere uitkomsten.
Maar de indische landbouwer is al even conser-
vatief als zijn westersche breeders, en nieuwigheden, al zijn
de uitstekende resultaten er van allerduidelijkst gehleken,
vinden slechts ingang waar ambtenaren en particulieren haar
met geduld en volharding aanprijzen en door voorbeelden
toelichten ter staving van hare deugdelijkheid.
ff Een kweekhed heet sobaran als het met korrels is bestrooid
en oeritan als de halmen (aren) in dem grond zijn gelegd.
Het kan onze taak niet zijn hier al de na- en voordeelen
van oude en nieuwe kweek- en plantmethodes te omschrijven.
Al evenmin veroorlooft de toegestane ruimte ons nader
in te gaan op de talrijke ziekten en plagen waaraan de rijstcultuur
is blootgesteld en die door den inlander onder den
algemeenen naam van omo of ilmä worden begrepen. Onvoldoende
zorg is in den regel wel de voornaamste ?imä en
ZOO het gewas eenmaal is aangetast door insecten of parasitische
gewassen, kan men meestal wel zeggen dat er geen
redres meer mogelijk is, ^— de middelen meermalen erger
hlijken dan de kwaal.
Maar in weerwil van de beste zorgen kan de cultuur
teleurstellen; de weersgesteldheid heeft de landbouwer niet
in zijn macht en zij is overal en ten allen tijde de eerste en
voornaamste factor waarop men moet kunnen rekenen. In
de Tropen en met name hij de rijstcultuur, kan een deugdelijk
irrigatie-stelsel in vele opzichten aan een ongunstige
weersgesteldheid te gemoet komen en daarom ook wezen wij
er reeds op hoe de zorg voor zulk een stelsel voor alles
geboden blijft.
Eenmaal op de velden overgeplant, rijpt de padi in 2 a 4
maanden al naar haar soort, groeiplaats e. a. m. Zoodra het
zaad zich vormt en naarmate het zijn rijping nadert, worden
de rij.stvelden een prooi van vogels (vooral van de gglatiks,
de fraai gekleurde rijstvogeltjes, Fringilla oryzivora) en
eischen de velden hij dag en nacht gestadige bewaking, welke
men doorgaans aan kinderen of ouden van dagen, die dan huizen,
in op bekwame onderlinge afstanden in de velden uit bamboe
opgerichte en daar ver boven uitstekende wachthuisjes
(goeboeg), toevertrouwt. Van uit deze Wachtposten spant men
draden over de velden, waaraan lapjes of andere voorwerpen
gehenden, die men voortdurend in beweging houdt. Al deze
en andere schrikbeelden, nevens geschreeuw e. a. m. hinderen
niet dat de vogels hun buit mächtig worden en hier meer
daar minder den oogst met den eigenaar deelen.