
Voor ons overzicht, dat bovendien aan beperkte ruimte gebonden
is , kunnen wij niet nader ingaan op een vraagstuk
dat, hoewel van zuiver wetenschappelijken aard, toch zeker
alleen een oplossing belooft door jaren lang voortgezette rationeele
proefnemingen.
Op Java heeft de tabaks-cultuur ongetwijfeld geleden door
hare overdrijving, die tot de Avaardevermindering van het
product leidde. In Deli teert men alsnog op den overvloed
van gronden en maakt men er zich illusien van hehoud der
vruclitbaarheid van de beschikbare gronden, omdat men deze
na een eerste gebruik, jaren lang kan laten liggen alvorens
ze Aveder noodig te hebben. De ervaring die men er van
herhaalde hebouAving van dezelfde grondstukken opdeed, is
nog niet heslissend ; de uitkomsten waren verschillend en ook
dit laat zich verklären.
Kan men toch verzekerd zijn, — en zeer zeker is dat resultaat
te bevorderen, — dat de eenmaal ontgonnen gronden ,
na het oogsten van de tabak spoedig weder met hoomen of
strniken bedekt znllen worden, dan verminderen door die
snelle bedekking niet alleen de kansen tot verlies van vruchtbare
aarde, maar kan deze ook onderhouden en zelfs verrijkt
worden. Volgt op een tabaksoogst daarentegen de wilde
opslag van schadelijke onkruiden, bij voorkeur van alang-
alang, dan is à priori vrij zeker, dat de akker die één
weelderigen en edelen oogst kon afwerpen, zich een andermaal
minder AAullig en krachtig zal toonen. E n , al moge,
b. V. in Deli, vooralsnog de overvloed zoo al niet zorgeloos
maken, dan toch den tegenwoordigen planters minder reden
tot hekornmering over de toekomst haren, redelijk en wenschelijk
zal zijn en blijven, dat men zooveel mogelijk maatregelen
treft, die verlies of schadelijke verandering van den
oorspronkelijk ATuchtbaren bodem kunnen voorkomen.
Ware Deli goed bevolkt, de middelen tot hehoud van den
kostbaren grond zouden voor de hand liggen, — immers men
zou den eenmaal ontgonnen bodem ook na den oogst der
tabak in cnltuur houden en hem daardoor behoorlijk onderhoud
en goede verzorging verzekeren kunnen. In dien toestand
verkeert Deli echter nog niet; van permanente benut-
ting der gronden, met inachtneming van wisselbouw, kan
er nog geen sprake zijn en de invoering van nieuwe cultures
voor de europeesche markt, van suikerriet, indigo, koffie,
cacao e. a. m. stuit op hezwaren van socialen en economischen
aard, die niet licht te achten zijn. Kan men intusschen niet
dadelijk in alles voorzien, naar omstandigheden znllen toch
middelen te vinden en maatregelen te treffen zijn. Niets
kan een akker meer schadelijk worden dan hem in een kwaden
zin hraak te leggen. De hollandsche hoer of tuinman
weet zeer goed, dat zoo hij een deel van zijn terrein gedurende
een jaar niet bewerkt en heboiiwt, hij daardoor niet
tot verbetering, integendeel tot achteruitgang drijft. In Deli
zal men, in den regel zelfs Avelliclit, rekenen kunnen op
wilden opslag van hoom- en struikgewassen en dan verminderen
, als hiervoren gezegd, de risico’s. Maar niet overal
en altijd is daarop te vertrouAven en wil of kan men de
reboiseering nu niet bevorderen, dan zou naar onze meening
aanbeveling verdienen, dat men van de geoogste tahaksvelden
partij trok voor de teelt, onmiddelijk na de tahak, van
katjang- en cassave-soorten. Met weinig arbeid kan liet geoogst
tahaksveld daarvoor hereid Avorden. De katjang *) teelt
eischt weinig zorgen, vooral als men minder ’t oog op de
productie dan wel op het onderhoud, en de verbetering zelfs,
van den akker heeft. De cassave-cultuur, vooral katéla pohon
(Jatropha manihot) vereiscbt meer zorgen maar is
overigens hoogst eenvoudig en het cassave-meel (tapiocca) een
’) De katjang is een peulvracht, Aracliis hj^pogaea, die in den
grond rijpt. De vrucht, alsaardnoot, ground-ofpea-nutbekend,
levert een zeer gewilde olie en de hladeren van A. h. zijn een
uitstekend veevoeder. De katjang-soorten eischen 4 ä 9 maanden
voor hare rijping; de katela vraagt er 12.
27*
. m...— —-nFrT _