
Suiker .
Kristalliseerbaar (saccharose)
.......................
Onkristalliseerbaar
(glucose)......................
Asch..................................
W a te r...............................
Diversen (organische
niet-suiker). ..............
No. 12
98—
0.52
0-34
0.52
0.62
No. 13
98.1
0.44
0.2
0.4
0.56
No. 16
98.8
0.38
0.16
0.2
0.46
No. 18
99.1
0-34
o.i
0.18
0.28
No. 19
99.2
0.32
0.08
0.14
0.26
No. 20
99-4
0.28
o 06
0.1
0.16
No, 21
99 S
0.12
0.08
0.1
o I
No. 22
99-5
0.1
0.06
0.08
0.26
Mo s c o v a d
97-5
0-S4
0.48
0.64
0.84
T ota a l . . . 100.— 100.— 100.- lo o .— 100.- 100.- 100.- 100.—
Rendements-coëffi-
cient 5 ................... 9578 96.96 97.62 1.26 98.48 98.82 98.98 99.1
27.
28.
29.
30.
31-
32.
Monsters Javasuiker No. 6 - 2 0 van de N. H. Mij.
Inlandsche (javaansche) suiker van Arenga saccharifera (Arèn-
suiker).
Inlandsche (kläpä) „ „ Cocos nucífera.
Lontar-suiker (1875) van Borassus flabelliformis (Lontar of Si-
walen). Ingezonden door Teysmann ; afkomstig van Timor.
Brum (lees : Brëm) of gist. Inlandsche lekkernij , verkregen uit
Javaansche suiker en ketan (rijst van Oryza glutinosa) met ragi
(legèn-gist). Zij komt in allerlei vormen en figuren voor , ook
als ronde en platte schijfjes of als tuitjes in bamboe-blad verpakt
en dan in trosjes van 12 of meer stuks saamgehonden.
De smaak is zuurzoet, verkoelend.
Arak van Batavia (1878).
S U P P L EM E N T .
Gereedschap voor het aftappen van t o e w a k (Maleisch) =: 1 e g è n
(Javaansch van légi = zoet) d. i. ; het zoete sap uit den bloemstengel
van den Arèn of andere Palmboomen.
I. Lòdòng = een wijde bamboe-koker met groote geledingen, waarin
het zoete sap wordt opgevangen.
100.—
94-56
2. Boemboeng — een kleinere bamboe-koker, waaruit het zoete sap
gedronken wordt; dient ook als maat bij verkoop van het sap.
3. Gggand^n of Gandön — in ’t algemeen een houten hamer (wordt
ten onrechte ook wel eens gehezigd voor ijzeren hamer = paloe),
waarmede de bloemsteng wordt geklopt ter bevordering van de
sapvloeiing.
4. Gobdt is een geribd mes , waarmede men o. a. ook rauwe vruchten
in schijtjes snijdt, ter bereiding van roedjak. Men gebruikt het
om dagelijks een schijfje van den bloemsteng te snijden, ter
voorkoming van stoornis in de sapvloeiing.
5. Kolak is een houten schede , waarin de toewak-verzamelaar zijn
mes bewaart, om ’t lijf gebonden.
6. Gait of Gbgait is een lange s to k , voorzien van een h a a k , die
men bezigt om vruchten te plukken die buiten het bereik van
de hand voorkomen. (Wordt ook in de notenperken gebruikt).
Ook wordt zoo wel (of gdj^t en s^ngg^t) een van haken voor-
ziene band genoemd , die men om het lijf d ra a g t, ten einde
daaraan de sub I en 2 bedoelde lödöng ot boemboeng te h an g en .