
Vóór Nicot had de reeds genoemde Thevet planten uit
Brazilie naar Frankrijk gezonden en de tabak naar hem
den naam van „Potium Theveti” ontvangen. Meer algemeene
bekendheid dankte het nieuwe artikel evenwel aan den roep
van geneeskracht, die van Nicot uitging. Naar dezen doopte
Delachamp, in zijne in 1586 y ersehenen H isto ria p la n ta r u m ,
het geslacht Mcoimwa, dat zijn naam heeft kunnen handhaven.
Uit Frankrijk vond de plant in 1565 door Adolf Occo
van Augsburg, haar weg naar Duitschland en in 1580, door
den florentijnschen gezant te Parijs, Nicolaos Tornaboni,
naar Italie. Een delftsch geneesheer, W illiam van der Meer,
schreef aan zijn vriend Neander, dat hij in 1590 door engelsche
en fransche medestudenten te Leiden, voor het eerst
zag rooken. Zooals reeds aangeteekend i s , legde men zich
kort daarna in Nederland reeds ernstig op de teelt van
tabak toe.
Uit den tijd der Scythen en Kelten zijn voorwerpen gevonden,
die men voor rookpijpen houdt en daaruit is afgeleid,
dat lang vóór de ontdekking van Amerika, het rooken van
gedroogde planten ook bij andere Volkeren reeds in gebruik
is geweest. Ook van het pruimen en snuiven van plantenstoflfen
zijn voorbeelden aangehaald, maar of die tot tahaksoorten
hehoorden, wordt betwijfeld.
De Indianen zeggen het kriiid van de groote geesten uit
de Zon te hebben ontvangen. Daarom zien zij er iets heiligs
in en gaat bij hunne samenkomsten de vredespijp rond. Bij
storm blazen ze den damp naar de Zon, als dankoffer voor
de weldaad hun in het kruid geschonken en tabak wordt dan
in zee geworpen. Ter verklaring van den oorsprong van het
rooken, vermoedt men dat de tahak aanvankelijk wel werd
gebruikt als brandstof, ter bereiding van spijzen, of ter
wering van insecten of onaangename geuren en dat de Indianen
daardoor met hare opwekkende eigenschappen zijn vertrouwd
geworden. Het kauwen kan allicht een gevolg zijn geweest
van heweerde geneeskracht en zoo kwam dan het ,,pruimen”
in de wereld en is er wellicht ook aanleiding tot h e t,,snuiven”
gevonden *). Voorbeelden wekken en bij voorkeur schijnen
dwaasheden de beste kansen tot navolging te hehhen. Het
is en blijft een opmerkelijk verschijnsel toch, dat de trek
naar rooken reeds in de jongens zit en deze zich, trots ernstige
vermaningen en stellig verhod, menige onaangename
ervaring getroosten, om een door ouderen gegeven voorbeeld
na te volgen.
Walter Raleigh , koningin Elisabeth’s hekende gunste-
ling, heeft, naar men heweert, het rooken in Europa ingevoerd.
In 1586 uit Amerika keerende , waar hem de stichting
van kolonien was opgedragen, hracht hij tahak en pijpen
mede, waarmede hij handig wist om te gaan, dank zij het
voorbeeld, hem door kapitein Ralph Lane gegeven. Men
verhaalt dat één zijner bedienden, hem in rook gehuld ziende
-en meenende dat hij in den brand stond, water haalde en
daarmede den meester trachtte te blusschen. Raleigh’s vrien-
■den werden makkelijk tot een proef overgehaald en het rooken
werd voor velen een tweede n a tu u r, zonder rekening te houden
met de betwistbare Stelling of het werkelijk nut en genot
verschaft.
Zeer zeker zijn Spaansche zeelieden niet vreemd gebleven
aan het voorbeeld tot rooken. Reeds vóór Raleigh, in 1576,
verscheen in Antwerpen een werkje. Nova s tir p iiim adversaria,
van de hand van den kruidkimdige Matthias de Lobel ,
waarin over het rooken gehandeld wordt.
Door Raleigh, of door zeelieden die uit Amerika kwamen
ingevoerd, werd het rooken door de legers die Europa
doorkruisten, gaandeweg alom bekend en verbreid.
Terwijl velen den lof der tahak zongen, veroordeelden an-
’) Het is ook mogelijk dat schepelingen de tabak begonnen te
„pruimen” omdat men in het rooken aan boord der schepen gevaar
zag en men eenmaàl op prikkels beliist, die in onderscheiden vormen
naar omstandigheden trachtte te genieten.