
die men in andere streken echter alweer niet onverbasterd
voortkweeken kan.
Hiermede wordt dan ook eenigszins de vraag opgelost
welke tahaksoorten voor de cultuur moeten aanbevolen worden?
De edelste soorten kunnen niet altijd in aanmerking
komen als men weet dat zij aan klimaat en hodem gebonden
zijn en dus buiten hare grenzen teleurstellen moeten. In de
Vorstenlanden schijnt men tot heden het meest succès te
behalen van Manilla-zaad; de oogsten van Besoeki blijven
gewonnen van Deli-, Djembel- en Manilla-zaad.
Van grooter belang is de keuze der planten die men voor
de zaadwinning reserveert. Voor eigen gebruik zijn de inlanders
ten dien aanzien in den regel al heel slordig. Om
niets te laten verloren gaan van het product, laten ze gewoonlijk
eenige planten waarvan de hladeren geoogst werden,
weder uitspruiten en tot bloei en vruchtzetting komen. Maar
ook de Europeanen hehhen zich niet altijd doordrongen getoond
van de waarheid dat alleen van gezonde, krachtige
planten, goede zaden te wachten zijn, en men dan nog de
minder ontwikkelde vruchtjes moet uitschieten.
c. Kwe e k i n g van bibi t .
In het kort werd reeds beschreven, op welke wijze de
inlander zijn plantjes (bibit) kweekt. Zeer vele Europeanen
lieten die zorg, al te onbedachtzaam, ook maar aan de inlandsche
planters over, maar wij weten nu eenmaal dat ook
daardoor bijgedi’agen werd tot achteruitgang van de cnltuur.
Kunnen de europeesche ondernemers al den aanplant niet
zelven ter hand nemen en bewaken, de kweek van hibit ligt
in den regel wel in hunne macht. Voor de gouvernementscontracten
werden indertijd buitengewone zorgen aan de
kweek gewijd en tot leiddraad zal dus wenschelijk en af-
doeude zijn, te herinneren hoe destijds de kweekplantjes
gewonnen werden.
In Maart of April, tegen het eind alzoo van den regentijd,
hegon men de kweekbeddingen aan te leggen. Men koos
■daarvoor, zoo mogelijk, een zacht hellenden, liefst maagdelijken
grond. Bij herhaling werd deze geploegd en geëgd,
of met den patjol (de inlandsche spade, overeenkomende met
den hollandschen hak) ilink bewerkt. Voor een bouw tabaks-
aanplant legde men 6—10 kweekbeddingen, elke ter lengte
van ± 24 voeten hij een breedte van ± 3 voeten, aan.
Door ringslooten Averd voor een goede afwatering gezorgd;
ter heschutting tegen weêr en wind voorzag men deze hed-
-dingen van afdakjes. Voorts werd het geheel door een stevige
omheining beveiligd tegen heschadiging door dieren.
De contractanten zorgden voor het zaad en hadden het dus
in hunne macht dit alleen te verzamelen van de edelste
planten op de best geslaagde velden.
Met asch of zand gemengd, werd het zaad op de goed
gezuiverde en gelijkmatig effen gestreken beddingen uitge-
strooid. Vóór die uitzaaiing brandde men op de heddingen
■een laag droge hladeren of kruiden, meenende daardoor alle
levende Organismen, die het zaad zouden kunnen aantasten,
te dooden. *) Na de uitzaaiing werden de beddingen licht
hedekt met padi-stroo en gedurende eenige dagen, naar gelang
van behoefte, dagelijks begoten. Na de ontkieming en
tijdens de ontwikkeling der hibit waakte men zorgvuldig
tegen onkruid en ongedierte en regelde den stand der he-
weegbare afdakjes in verband met de weêrsgesteldheid. Te
veel vochtigheid zoowel als te dicht opeenstaande hibit werd
’) Velen spreidden het zaad vóór de zaaiing op natte doeken
uit en lieten het op die wijze tot ontkieming komen, Avaardoor
de gevaren voor aanvallen van mieren verminderen. Tegen deze
•en de rupsen, nam men voorts ook de voorzorgen in acht die Avij
■door de inlanders reeds zagen toepassen. Voor de contracten
werd veel meer bibit gelvAveekt dan de aanplantingen vorderden.
Men beschikte gaarne over een overvloed en de Averkzaamheden
kwamen nu eenmaal toch ten laste bevolking!