
zijn vee, aan de teelt van krachtig voedsel en zooveel meer.
Dan ook zou de wilde voortteling haar tijd hebben gehad,
de bouwgrond zijn recht op bemesting kunnen doen gelden,’
landbouw en veeteelt zouden elkander te gemoet komen en
krachtig opbeuren.
De nieuwe agrarische verordeningen blijven ten dezen aanzien
echter ook haar goeden invloed niet schuldig. De inlander
niet meer gerechtigd elk stuk woesten grond dat
zijn oog treft willekeurig te naasten, meer en meer daarentegen
gedwongen, partij te trekken van zijne akkers,
zoomede van de traditioneele z. g. algemeene of gemeente-
weiden, — op- en voortgezweept alverder door steeds toenemende
vraag naar arbeiders en de goede voorbeelden die
hij van Europeesche nederzettingen meer en meer rondom
zich ziet, — die inlander ook leert meer en beter partij trekken
van zijn hezit. De algemeene ontwikkeling en toenemende
welvaart, voor een groot deel gevolgen van de sinds tien
jaren sterk toegenomen vrije nijverheid, schiepen den inboorling
eindelijk grootere behoeften, die hem van den anderen
kant alweder dwingen tot ruimer krachtsinspanning.
De regeering tracht sinds jaren, de teelt van krachtige
voedergewassen aan te moedigen en meende het hare voorts
te doen ter opbeiiring en verbetering van den veestapel.
Maar in één opzicht minstens schoot zij te kort; zoolang de
vétérinaire- zoowel als de burgerlijke geneesknndige dienst
kwalijk en ontoereikend georganiseerd blijven, is zij belast
met een schuld, die zoodra mogelijk aflossing eischt. Eene
behoorlijke voorziening daarin gaat de krachten van de inlandsche
zoowel als van de Europeesche maatschappij te hoven.
Zonder veestapel die tot zijn recht is gekomen, geen goede
of afdoende bewerking en bemesting van de gronden; bij
voortdurende ontstentenis van een voldoenden en wel-geor-
denden geneeskundigen dienst, doorloopend gevaar voor
epidemieën en epizootieën, die de bevolking en den veestapel
in gedeelten van Indië meermalen in korten tijd decimeerden.
ln geen rijk ter wereld wellicht is het toezicht op de vaccine,
ZOO hink geregeld en werkzaam als op Java; een even goed
georganiseerde algemeene hygienische dienst behoort de prijs
te zijn waarvoor de regeering, bij zoovele tot stand gekomen
verbeteringen en hervormingen, de ongestoorde ontwikkeling
van land en volk bevordert.
In den landbouw vóór alles, ligt Indie’s toekomst, maar zijn
flinke ontwikkeling eischt een flinken veestapel en een krachtig
volk. De geschiedenis der jaren 1879/88 kan, met
betrekking tot deze uitspraak, een treffende les heeten,
want in West-Java alleen werden tienduizenden aan buffels
en nogmaals tienduizenden aan menschen verloren, die zeker
voor een groot deel hehouden hadden kunnen worden, zoo
de geneesknndige dienst dadelijk bij het uitbreken der ziekten
, krachtig en doortastend had kunnen optreden. De hoogst
schadelijke en demoraliseerende gevolgen van zulke plaatselijke
rampen, spreken niet alleen in de directe, kolossale
verliezen, maar meer wellicht nog in de algemeene verzwakking
en moedeloosheid. Voor de zware offers, die de fiscus ter
elfder ure niet meer sparen kon, had voor vele jaren een
krachtig georganiseerde geneesknndige dienst bijtijds in het
leven geroepen kunnen worden en zoolang men daarop meent
te kunnen en mögen bezuinigen, zal men aan herhalingen,
nu hier dan daar, bloot blijven staan en telkens te laat zijn
zuinigheid te betreuren hebben.
Onder voorbehoud van hetgeen wij op bl. 460/463 omtrent de
waarde van vroegere en latere cijfers aanteekenden, wenschen
wij nu een indruk te geven van den ontwikkelingstrap
der factoren, die op den inlandschen landbouw betrekking
hehhen. Wij vergelijken tot dat doel de cijfers van gronden,
bevolking, veestapel en landrenten der jaren 1839/49
met die van de jaren 1871/82 en vatten ze voor een gemak