
artikel dat men met vrucht ook voor de europeesche markt
bereiden kan. Een goed bewerkt tahaksveld zal na den oogst,
geen overmatigen arbeid vereischen voor de opneming van
cassave-stekken en als men, wat ook voor de tahaksteelt een
vereischte was, de velden behoorlijk blijft voorzien van af-
wateringsgelegenheid, zal men met een cassave-aanplant niet
bedrogen uitkomen, integendeel zijn zorgen en kosten vergoeden
kunnen door de opbrengst, en gelijktijdig gewaakt
liehhen tegen dadelijke verspilling van vruchtbaren grond.
Wij hehhen bij Deli opzettelijk iets langer verwijld omdat
de toestanden daar inderdaad tot overleg dwingen en men
in geen geval op den duur zelfs daar vrede hebben kan of
mag, met een vertrouwen in de toekomst, uitsluitend gegrond
op den actiieelen overvloed, —■ die trouwens hier en
daar reeds bedenkelijk geworden is. Een gelukkig verschijnsel
is dan ook, dat men in de laatste jaren op eenige onder-
neraingen proeven met dierlijke-, groene- en kunsthemesting
begonnen is.
b. Ta h a k s o o r t e n .
De tahak die in den O.I. Archipel gekAveekt wordt, onderscheidt
zich, zooals reeds opgemerkt werd, door talrijke
soorten en variëteiten, waarvan de oorspronkelijke types bovenal
uit China, Amerika (Cuba) en van Manilla gekomen
zullen zijn.
Op Java heeft men van lieverliede als typische vormen
leeren onderscheiden: a. de Java-tabak, die 16 à 20 groote,
hreede en puntige bladeren, met gladden steel, vormt. Het
is vooral deze soort die de inboorlingen kweeken, die dus
het product voor de inlandsche markt levert.
b. Canarie-tahak, die men voor een bastaard van de Havanna
houdt. Het hlad is hreed en puntig doch langer dan
van a en van een smallen baard aan den steel voorzien. Deze
verscheidenheid schijnt al vroeg, bizonder in de afdeeling
Blitar gekweekt en van daar, in 1868, naar Besoeki overgehracht
te zijn.
Opmerking verdient hier, dat C. A. M. van V liet in 1863
fraaie planten kweekte uit Manilla-zaad, maar in het tweede
jaar reeds eene verbastering van het gewas moest constatee-
ren. Dit kwam toen overeen met wat men canari^-tahak
noemde en ’t feit hewijst de bij herhaling uitgesproken Stelling,
dat hodem en klimaat samenwerkten tot in het leven
roepen ook van eigenaardige tahaksoorten.
c. Kooltahak. Een sierlijke, krachtig ontwikkelende soort,
met breed gehaarde hladstelen. Zij werd vooral in Rembang
verhouwd en van daar in 1861 o, a. naar Besoeki overgehracht.
Dit gewas heet oorspronkelijk gewonnen van St. Domingo-
zaad en heeft het eigenaardige dat zijn onderste bladeren
veel vroeger rijpen dan die aan den top. Het hlad is fijn
en als sigaren-dekhlad zeer geschikt, maar flauAv van smaak
en geur en voor het rooken dus minder gewild.
d. Djemhel-tahak. (Djepoen der Madoereezen). Deze- kwam
vooral veel voor in Loemadjang en is van hier in 1868 naar
Besoeki overgehracht. Het hlad is minder forsch maar fijner
dan dat van kooltahak. Ook staan de bladeren dichter hij
elkaar.
e. Kedoe-tabak. Deze heet van Manilla-zaad afkomstig en
vond in Besoeki eenige voorkeur omdat zij beter dan andere
soorten tegen den regen bestand heette.
De Canarie- en Djemhel-tahak scheuen op den dunr het
best te voldoen aan de rookers zoowel als aan de sigaren-
fabrikanten en van lieverlede dreigden ze daarom de overige
tahaksoorten op Java te verdringen. Beide leveren per plant
minder product dan kool- en Kedoe-tabak en de hladeren
rijpen dan ook meer gelijktijdig.
Botanische waarde hehhen onze voorgaande beschrijvingen
niet. Plaatselijk voorheerschende tahaksoorten riepen plaatselijk
ook bizondere benamingen in het leven en zoo blijven
h. V . ook Deli- en Ranoe-tahak wel te onderscheiden types,