
den inlandschen hoofden in leen, met den last van verplichte
levering tegen vastgestelde prijzen, van de op die gronden
te telen producten.
Zoo verschafte de Compagnie zich op gernakkelijke en
voordeelige wijze rijst, suiker, indigo, katoenen-garens,
curcuma, peper, kruidnagelen, muskaatnoten, foelie, kaneel
e. a. m., waarmede zij zich aanzienlijke handelswinsten verzekeren
kon.
Cmstreeks het midden der zeventiende eeuw echter reeds,
drongen verschillende omstandigheden tot andere maatregelen.
In de Cmmelanden van Batavia ging men tot verkoop van
gronden over en daardoor ontstonden de particulière lande-
rijen, die zich al naar de geldnood neep vermenigvuldigden,
totdat zij onder het Engelsch-tusschenhestuur (1811/16) geheel
de residentie Batavia, het westelijk deel van Bantam,
een deel van Krawang, de Preanger-Regentschappen, Tjeribon,
Tegal, Semarang, Japara, Soerabaja, Pasoeroean, Probolingo,
Besoeki en Celebes besloegen.
Cnder het hestuur van v a n d e r C a p e l l e n werden, vooral
om politieke redenen zoo het heette, de landen in de Preanger
en beoosten Pasoeroean weder ingekocht.
De groote particulière landerijen zijn heden meerendeels in
handen van Europeanen en Chineezen. De opgezetenen staan
wat grondbezit, lasten en verplichtingen hetreft, tegenover
den landheer in ongeveer dezelfde verhouding als de hevol-
king in de gouvernements-landen tegenover den Staat.
Na het Engelsch-tusschenhestuur, toen met het stelsel van
de met het einde der achtttende eeuw te gronde gegane
Compagnie reeds in vele opzichten gebroken was, begon de
regeering hier en daar op Java perceelen woeste grond in
huur uit te geven. Zij verbond daaraan de verplichting tot
gedwongen levering tegen vasten prijs, van een deel der te
telen producten en bleef in zooverre alweder trouw aan den
ouden handelsgeest der Compagnie.
De regeering was en bleef autocratisch ; de traditie en de
meening leefden voort, dat het gezag zoomede de verhouding
tegenover de overheerschte volken, geen ruime noch
rechtstreeksche inmenging van particulière personen konden
gedoogen. Vreesde men van den eenen kant politieke gevolgen
, er valt niet aan te twijfelen, dat de partij van het
hehoud er voor den Staat ook al meer voordeel in zag, de
leidende en heerschende hand ook aan landbouw en nijverheid
te houden. Men beschouwde de Indische hezittingen als
rechtmatig verworven eigendommen waarover men vrijelijk
heschikken mocht ; men bekreunde zich minder om algemeene
ontwikkeling en welvaart, was helust op directe baten en
voldaan, zoo het stelsel van exploitatie den fiscus slechts kon
bevredigen zonder gevaar voor verstoring van de openhare
rust en veiligheid. De gronden werden als staats-domein,
hetzij vrij of onvrij beschouwd en de inlandsche gebruikers
daarvan als de rechtmatige bezitters, zoolang zij de er op
rüstende verplichtingen trouw nakwamen. Cnder deze verplichtingen
werden, krachtens de aloiide, onheschreven ge-
hruiken, in de eerste plaats gerekend: helasting in natura
of geld van de geteelde producten (landrente) en gedwongen
arheids-prestatie zonder loon (heerendiensten).
Nu is het moeielijk te zeggen , in welken toestand Java
heden zou hehhen verkeerd, indien men aan het particulier
initiatief, dat zich in het begin dezer eeuw reeds vrij sterk
had getoond, onder wettelijke bepalingen en strenge controle
de vrije heweging hadde gegund. Het in 1830 ingevoerd
cultuurstelsel remde de particulière landhouwnijverheid en
liet haar onder weinig günstige voorwaarden en omstandigheden
noode slechts een bescheiden deel aan de exploitatie
van de gronden, waarover de staat direct of indirect de
beschikking had, nemen. Het scheen volkomen te passen in
de begrippen omtrent de rechten, die de staat op de gronden
en de krachten van de bevolking meende te mögen doen
gelden en het maakte de gouvernementslanden op Java tot
één landhuishoudelijke onderneming, ter wier geregelde