
doch minder of niet geeigend voor de teelt van tweede gewassen
en zoo kan het voorkomen dat minder vruchthare of
rÿke akkers, voor bepaalde cultures nu en dan toch plaatselijk
de voorkeur verdienen.
De zware gronden trekken in den drogen tijd sterk samen ;
zij splijten en scheuren en kan men ze niet hevloeien dan
valt hun bewerking uiterst zwaar en zijn ze in den drogen
tijd ongeschikt voor eenige cnltuur. Op hooge, losse, zandige
of humusrijke gronden zijn de omstandigheden anders. Zij
laten zich makkelijker bewerken en onderhouden, maar zoo
de legen ze niet drenkt of irrigatie-middelen haar niet te hulpe
komen, weerstreven ze eveneens den bebouwer en voor alles
heeft deze al zijn werkzaamheden dus te richten naar de
seizoenen, die intusschen ook al dikwijls elke berekening
beschämen.
H-- * *
Men noemt de rijst een moeras- of waterplant en wenschte
men daarmede te kennen te geven dat zij alleen of bij voorkeur
in moerassen of in het water tiert, dan zouden ernstige
bedenkingen rijzen. Wordt op de sawah’s het water niet
regelmatig ververscht, nu en dan zelfs geheel verwijderd, dan
zal het gewas niet alleen aan ziekten blootstaan, maar ook
zijn maximum heschot schuldig blijven. Van den anderen
kant heeft de ervaring geleerd dat men de z. g. natte rijst
hij zekere voorzorgen met succès op droge gronden kan
kweeken. Zoo omgekeerd de droge rijst op natte gronden.
Als cuituurgewas moeten wij dus in elk geval het begrip van
moeras- of waterplant wraken.
fegen den regentijd worden de velden beploegd of met den
patjol bewerkt, hetzij ééns hetzij bij herhaling. Ter verlich-
ting van dezen arbeid op de sawah’s, zet men deze onder
water opdat de grond een modder gelijk worde. Voorkomt
men hierbij het wegvloeien en verloren gaan van de
edelste bodembestanddeelen, dan kan zulk een natte hewerl
king verdediging vinden, maar regel is dat daarop weinig of
niet gelet wordt. Op de ploeging volgt het eggen , terwijl
men ook niet verzuimt met den patjol de grove kluiten fijn
te slaan. De dijkjes (galengans) worden teffens weder in
goede orde gebracht en gezuiverd. Zij zijn de hroedplaatsen
van veldmuizen en insecten, die aan de cnltuur groote schade
veroorzaken en dus wel in het oog gehouden moeten worden.
Over het algemeen laat de grondbewerking veel te wenschen
over; zij geschiedt zelden hij tijds, zoodat het onkruid
de gelegenheid tot behoorlijke versterving derft en de bodem
zelf niet voldoende uitzuurt. Een groote kwaal is voorts dat
men altijd ter zelfder diepte omwerkt en hehhen proeven met
den stoomploeg genomen toch afdoende de verrassende uitkomsten
eener diepe grondbewerking bewezen. Niet overal
zou deze aan te bevelen zijn; längs de kust is de ondergrond
hier en daar ziltig en zou het ungeraden wezen dien boven
te brengen , tenzij men door kunstmatige inrichtingen daaraan
te gemoet trachtte te komen.
Een deel der velden wordt vooraf en met hizondere zorg
gereed gemaakt; het moet als kweekhed dienen, daar de rijst
in Indië niet als in Amerika, China en Europa even als het
graan wordt uitgezaaid , maar eerst in dichte massa tot zekere
hoogte gekweekt op heddingen, van waar men de jonge planten
(hibit) I) ter gelegener tijd op de velden verplaatst.
Op die kweekbeddingen legt men de padi-aren naast elkander
in den slijkerigen grond uit (tebar). Deze methode
eischt veel zaad waarvan door de opeenhooping een deel niet
tot zijn eisch komt, terwijl in het geheel de opslag (bihit)
te dicht gaat staan en daardoor aan kracht verliest. Sinds
vele jaren is aanbevolen de korrels van de aren af te zonderen
en dan ijl uit te zaaien op de bedding (Sehar). Men heeft
ff Bibit (M.l.) =: winih (Jav.) beteekent in ’t algemeen zaad,
zaailingen of potelingen. Zoo noemt men b .v . ook depokstofdie
men to t inenten gebruikt.
•e-_________________ . . . ________