
hoogst schadelijk geacht en ook daartegen derhalve gewaakt..
Zoodra de kweekplantjes een zekere hoogte hadden hereikt,,
gewende men ze van lieverlede aan de vrije Incht en de afwisselende
Aveersgesteldheid. Daardoor w^erden ze gehard en
beter bestand tegen de onvermijdelijke gevolgen van het
overbrengen op de velden.
Binnen 6 a 8 weken was de bibit voor overplanting voldoende
ontwikkeld.
d. Aan p l a n t .
De voor de aanplantingen bestemde gronden werden zoodra
mogelijk bewerkt en gereed gemaakt. In den regel waren
het sawah’s en had men daarop vroegrijpende padisoorten
verbouwd. De werkzaamheden konden dus ongeveer gelijktijdig
met het zaaien van de tabak aanvangen. De gronden
werden bewerkt en aangelegd als voor de suikerrietcultuur
gehruikelijk. Men ploegde en egde ze bij herhaling, graafde-
ling-, hoofd- en dw'arsgoten en verdeelde daardoor de plantsoenen
in voor het onderhoud, de controle en het oogsten
meest geschikte vakken.
Van hemesting was geen sprake. Gewoonlijk ving het
planten in Juni aan en ging men daarmede tot Augustus,
soms tot in September voort. Natuurlijk waren ook de
kweekbeddingen in verband met zulk een geleidelijke uitplanting
gereed gemaakt. Moest een uitgestrekte aanplant,
100 á 300 bouws, — binnen een beperkte tijds ruimte worden
volbracht, men zou handen missen voor een tijdigen oogst
en ook schuurruimte voor den hang, zoomede handen voor
de behoorlijke behandeling van het product.
Men plantte op 2 X 3 voet en kreeg dus 12000 planten,
per houw (7096 vierk. meters). De uittrekking, het over-
hrengen en het planten der bibit geschiedden met de meeste
zorgen, onder gestadig toezicht en des namiddags. De droge
tijd nu ingetreden zijnde, had men dagelijks te begieten en
de planten voorts, even als de inlanders ’t in acht nemen„
gedurende eenige dagen tegen de feile zonnewarmte te beschütten
door de plaatsing van een Djati-blad bij elk individu.
In 2 à 3 maanden rijpt de tabak. In dien geheelen tijd
had men te zorgen voor goede afwatering en tegen onkruid
en schadelijk gedierte. Ziekelijke of achterlijke plantjes werden
zoodra mogelijk vervangen en tijdens de ontwikkeling
van het plantsoen, de uitspruitsels, — zuigers of dieven, —■
zorgvuldig verwijderd. Deze zijn vooral te vreezen na het
het z.g. toppen der plant, d.i. het uitnijpen met vinger en
duim, van de zich vertoonende bloemkoppen. Omstreeks 2
a 3 weken na dit toppen is de tahak rijp en vangt men aan
met het
e. Oogs ten. * )
Men onderscheidt in vele streken een vóór- en na-oogst;
gene komt in den drogen, deze tegen den natten tijd (mousson)
binnen. De eerste zal dus meestal van hoogere gronden als
eerste-, de laatste als tweede gewas, van de sawah’s gewonnen
zijn. De groote vraag i s , „wanneer is de tabak rijp ,
dus oogsthaar? Zoodra o. m. de hovenste hladeren beginnen
te hangen, hun opgerichten stand verliezen en het bladweefsel
zich tusschen de nerven eenigszins ruim, d. i. oneffen voordoet.
Had het gewas veel regen, dan komt het er vooral
op aan niet te vroeg te oogsten; overvloedige regen geeft
’) Onze beknopte aanwijzingen maken natuurlijk geen aan-
spraak op ’t karakter van een handleiding voor de cultuur en de
bereiding. In hoofdtrekken kan slechts een overzicht gegeven
worden. Al naardat de ondernemers zelven over gronden en
werkkrachten beschikken, hebben zij die maatregelen te treffen
welke hun onder de hestaande omstandigheden het beste product
tegen den billijksten prijs verzekeren. Waar men de teelt moet
overlaten aan de bevolking, kan men slechts raad geven en tot
goede zorgen prikkelen, maar in elk geval toch de keuze van het
zaad en de teelt der hibit op zich nemen.