
In liet herbarium van de op Java gekweekte afstammelin-
gen der drie hiervoren genoemde oorspronkelijke planten,
herkende Dr. Howard het karakter van Karsten’s omschrijving
niet meer; de C. 1. schijnt dus dooi' de voortkweeking uit
zaden, op Java merkbaar verbasterd. In niterlijk voorkomen
staat de boom tusschen C. Cal i saj a en C. o f f i c i na l i s ;
van deze onderscheidt liij zich door forschen groei en opgaande
takken, ook door ^grooter bladvorm, van gene, onder
meer, door de kleur der bloemen.
6. C. P a h u d i a n a. In de acclimatatie-geschiedenis der
kina heeft deze soort een merkwaardige rol gespeeld; met
name van het wetenschappelijk standpunt. Zij werd gewonnen
van zaden, die Hasskarl opgaf te hebben ingezameld van
C. ovata. Naamiate de planten op Java tot ontwikkeling
kwamen, onderscheidde Junghuhn daaronder een vorrn dien
hij (in 1856) als C. l a n c e o l a t a opbracht en waarvan hij
wederom, een jaar later, een deel meende te moeten houden
voor C. cordi fol ia. Bij de C. l a n c e o l a t a hebben wij
niet langer stil te staan; volgens Miquel kon zij hoogstens
gelden als een varieteit van de C. P a h u d i a n a , die hij als
C. c a r a b a y e n s i s beschreef.
Aanvankelijk meende Junghuhn de C. ova t a te moeten
beschouwen als C. Co n d ami n e a ; al spoedig echter (1856)
noemde hij liaar C. 1 u c u m a e f o 1 i a en dezen naam heeft
zij hehouden totdat uit een nauwkeurig botanisch onderzoek
van Dr. Howard, aan dezen geleerden kinaloog bleek, dat
men te doen had met een nog onbekende kinasoort, die hij ,
ter eere van den vader der kinacultuur op Java, C. P a h u d
i a n a doopte. De plant was sterk en groeide willig op den
vreemden bodem, zoodat Junghuhn en de Vrij van haar toekomst
zich nog al iets beloofden. YVel is waar wezen de
analyses nog niet op een groot alcaloid-gehalte, maar ’t was
volgens hen aan te nemen, dat dit met den leeftijd zou ver-
nieerderen. Toen nu de Vrij in den wortelbast der jonge
planten meer kinine vond dan in den stambast, werd het
goed vertrouwen versterbt en ging men reeds na, hoeveel
kinine men uit het materiaal in den grond, zou kunnen
trekken; zelfs werd het denkheeld geopperd, de C. P. te
kweeken ter wille van hare wortels en alzoo bij wijze van
mee kr ap. Proeven, in 1864/65 op groote schaal in die richting
genomen, gaven weinig aanmoedigende resultaten.
Mulder en Miquel vooral hieven rusteloos strijden tegen
de vermenigvuldiging van de C. P ., die zij standvastig als
waardeloos voorstel den. Inmiddels kweekte Junghuhn haar
bij honderdduizenden aan, totdat in 1862 de regeering gelastte
de vermenigvuldiging te staken; aan dezen last is in 1864
gevolg gegeven.
Het is zeer wel aan te nemen dat Junghuhn’s vertrouwen
in de P a h u d i a n a volkomen ernstig was en vast stond;
zeker ook is ’t dat hij de ruimste beschikking had over de
middelen om haar te vermenigvuldigen, iets wat n ie t’t geval
was met de algemeen hooger geschatte en meer gewaardeerde
C. Cal i saja. In werkelijkheid is de 0. P a h u d i a n a de
minst fraaie van alle op Java ingevoerde kinasoorten; haar
blad is grof en zwaar behaard, terwijl haar bloemen den
aangenamen geur missen, eigen aan hare zusters.
Ook werd niet bewaarheid, uit het onderzoek van Moens,
aan hasten van 20jarige boomen, dat juist de C. P. de eigen-
aardigheid zou bezitten in hare jeugd bizonder arm te zijn
aan kinine, maar deze op rijperen leeftijd te formeeren. ')
De C. P a h u d i a n a heeft voor de kina ondernemers geen
waarde en komt dan ook voor de cnltuur, sinds 1864, niet
meer in aanmerking. Hetzelfde geldt van de C. l a n c e o l a t a ,
die zeer moeielijk trouwens van haar te onderscheiden is.
7. De C. Ha s s k a r l i a n a . Onder de door Junghuhn als
C. C a l i s a j a opgebrachte hoomen kwamen circa 5 a 6000
D Alle kiua's hebben ’ii zekeren tijJ noodig tot de formatie van haar
maximum alcaloiden; toch wijzen de rijke soorten in haar jeugd reeds op
een typisch gehalte. In alle gevallen en op elken leeftijd, hleekde C. P a h u di
ana het armst.