
soorten en variëteiten van r i e t , afliânkelijk als zij overigens
nog blijven van klimaat en bodem , alsmede van de zorgen
die de kweeker er aan wijdt. Gemiddeld is hij 2.5—4 M.
lang, bij een doorsnede van 0.025—0.055 M. ; voorts is hij
on vertakt, veelknoopig, uitwendig glanzig en hard, geel,
roodachtig, bruin , violet of purperkleurig, — bij enkele soorten
fraai gestreept. De bladen zijn lijnvormig, vlak, langpuntig,
onbehaard, zeer fijn gezaagd, voorzien van een witachtige
middelneri en 1—1.5 M. lang. Zij rusten op hladscheeden ,
die wijd om de stengelleden heen zitten en door een harige
hgula (hindseltje of tongetje) van de bladschijf gescheiden
zijn. Enkele rietsoorten bezitten bruingetinte bladeren, zoo
h. V . de op Java voorkomende teboe woengoe.
De bloemen staan in een dichte, wijdgetakte0.6—0.65 M.
lange pluim en zien er zilverwit u it, door de glinsterende haren
onder de hloempakjes. Deze hloempakjes komen steeds voor
in pareil — het eene gesteeld, het andere ongesteeld — die
bij elkander gezeten, uit twee bijna even lange, ongewa-
pende, drienervige kelkkafjes gevormd zijn, waar binnen zich
twee bloemen — de onderste, geslachtlooze met één, de bovenste,
tweeslachtige met twee ongewapende , doorschijnende kroon-
kafjes hevinden. De drie meeldraden zijn door een twaalftal
schubjes omgeven; de eierstok is bovenstandig, ongesteeld,
onbehaard , met twee lange vedervormige Stempels. De vrucht
is een vrije, onbehaarde dopvrucht (C. A. J. A. Oudemans).
Is voor de rietstokken geen vaste lengte en dikte aan te
geven, al even weinig kan men de uitstoelings-kracht van het
gewas onder stellige cijfers brengen ; in beide gevallen hangt
alles af van soort, variëteit, bodem, klimaat, wijzen van
planten en kweeken en onderscheidene andere omstandigheden.
Di Europa verbouwt men het riet heden alleen nog in het
zuiden van Spanje en op Siciliê. In China is de teelt uitgebreid
tot 30° en in Amerika tot 32° N. Dr., terwijl ze°in
het zuidelijk halfrond wordt gedreven tot oj) 22°.
Op Java telt men minstens een twintigtal soorten en variêteiten
van suikerriet, aile afkomstig van Indië of China naar
men meent. Een deel moge ontstaan zijn door verhastermg
-of kruising van de oorspronkelijk ingevoerde planten,
in den Archipel zelv’ schijnt het gewas in den wilden
staat nooit te zijn aangetroffen. Verbazing wekt het inderdaad
dat een voor Java sinds eeuwen zoo gewichtige cultuur-
plant, in wetenschappelijke richting zoo onvolkomen en ge-
hrekkig is bestudeerd. De ontboezeming, door M iq u e l inzijne
„Flora van Java” geuit: „Met het oog op de suikerkultuur
’’ware het van groot belang, de verscheidenheden uit een
’’botanisch oogpunt nauwkeurig te kennen en met die van
„andere gewesten te vergelijken” is ook heden ten dage nog
van kracht en van beteekenis.
Het gehalte aan suiker toch loopt zoo uiteen, dat proeven
met de onderscheiden vormen, op verschillende gronden te
nemen, voor de industrie ongetwijfeld zeer heilzame gevolgen
zouden hehhen.
Door H asska rl werden in den O . - I . Archipel 12 soorten van
suikerriet onderscheiden; T e ijsm a n n vermeerderde dit getal
later tot 22. De meesten moeten behooren tot Saccharum
officinarum, S. violaceum en S. sinense. Ook hier mögen wij
-als waarschijnlijk aannemen, dat variëteiten en soorten plaatselijk
geboren worden. In de afdeeling Djepara kon de fahri-
kant F. Stoll er 20 onderscheiden in zijne aanplantingen;
in Tjeribon de heer B ow le s , 12. Veelal intusschen heeft dezelfde
soort of variëteit verschillende namen gekregen en hij gemis
aan een volledig herbarium of eene behoorlijke heschrijving,
kan noch de kruidkundige, noch de planter alzoo daarop
afgaan met eenige zekerheid.
Al moge het meerendeel der planters nu al in de meening
verkeeren, de voor zijn bodem en zijn klimaat meest geschikte
soort te kweeken, het is volstrekt niet uitgemaakt dat empirie
en wetenschap elkander voldoende hebben gesteund, ja ! te
betwijfelen, nu zoo uiteenloopende verklaringen soms vernomen
worden.