
de s u c c i r u b r a , mi c r a n t h a , c a l o p t e r a en Cal i saj a
a n g l i c a ; tot de laatste de overige Ca l i s a j a ’s, de l a n c
i fol ia, de P a h u d i a n a , de H a s s k a r l i a n a en de offi cinal
i s .
1. De of f i c i n a l i s is bepaald de meest tengere soort. Zij
ontwikkelt zich niet tot een zwaren, forschen boom met
zware takken; integendeel blijven deze laatsten meestal dun
en af hangend. Von VYarsewicz vond in Amerika geen offic
i n a l i s hooger dan 12 á 15 voet; op Java zijn tal van
individúen aangewezen van 20 voet. en meer op 7- á 8jarigen
leeftijd en Pavon beschreef de door hem ontdekte varieteit
Ur i t u s i n g a , als een hoom van 60 voet hoogte. Wij teekenen
hier, eens en voor altijd aan, dat het niet aangaat, met
volstrekte zekerheid den groei-grens van deze of geene kina
aan te geven.
De ontwikkeling is afhankelijk van de onderscheiden factoren
en invloeden, zoodat men in eenzelfde plantsoen gelijk
oude individúen kan aantreffen, die sterk uiteenloopen in de
mate van omvang en van hoogte. De C. o f f i c i n a l i s is
intusschen een zeer kaiukteristieke kinasoort, zoowel door
haar tengeren vorm als door haar fijn, donkergroen, glanzend
en rood geaderd, meestal spits uitloopend blad. De Engelschen
hebben haar te danken aan Spruce en Cross, die in
1860/61 zaden en planten — ook van s u c c i r u b r a —• ver-
zamelden in Ecuador. De acclimatatie dezer beide soorten
slaagde in de Britsche kolonien zeer gelukkig, zoodat de
kina-aanplantingen in Bengalen, Madras en op Ceylon, dan
ook heden ten dage meerendeels nog uit haar bestaan. In
1865 ontvingen wij 4 kisten met officinal is-planten (destijds
nog Co n d ami n e a genoemd) van Mc. Ivor, uit Madras.
Aangeboden als 0. U r i t u s i n g a , C. C h a h u a r g u e r a en
C. c r i s p a , werd van deze drie variteiten de eerstgenoemde
geacht de edelste te zijn; de c r i s p a onderscheidde zich door
een klein, gekruld blad. In latere jaren ontdekte men in
Britsch-Indie een varieteit met zeer fijn, klein blad, waarin
een bizonder hoog kinine-gehalte voorkwam. Cp Java werd zij,
na nauwkeurig onderzoek, eveneens opgemerkt. (C. o. a n g u s-
t i fol ia) .
Bij herhaling werden in 1865/67 nog zaden van C. offic
i n a l i s , alsmede van C. mi c r a n t h a en C. Cal i saj a, aan
Java afgestaan en kon men hier dus op groote schaal voort-
kweeken. Cver het geheel kon echter niet geroemd worden
op schitterende resultaten, daar de o f f i c i n a l i s in de meeste
plantsoenen zeer gevoelig bleek voor hodem, klimaat en ziekten
, zoodat menigmaal — in Britsch-Indie trouwens evenzoo —
geheele tuinen moesten afgeschreven worden.
Door verscheidene generaties heen is, van den anderen
kant, het typisch gehalte van de C. o f f i c i n a l i s vrij standvastig
gebleven ; ook laat zich deze kinasoort^ evenals de
C. s u c c i r u b r a , zonder veel moeite door stekken vermenig-
vuldigen.
Wij waren gewoon de C. o. op 4 voeten in het vierkant
uit te planten, ongeveer 4500 alzoo op één bouw. Deze geringe
plantwijdte bleek, na vele jaren zelfs, voldoende en zulks
naardien de soort in het algemeen, gelijk reeds is opgemerkt,
niet zelden teleurstelt en in het günstigst geval toch geen
zware, horizontaal strekkende takken maakt.
Van de C. o. wordt de c r ow n - b a r k — ook de Loxa
of L o j a - b a s t — gewonnen. De hast is rijk aan kinine en
dus een uitmuntende grondstof voor de fabrieken.
2. C. c al opt e r a. Junghuhn vond onder de planten, gewonnen
uit zaden, die Hasskarl zond als afkomstig van
C. ova t a , een paar exemplaren met bizonder groot blad.
Aanvankelijk bestemde hij deze als C. c o r d i f o l i a ; later als
C. s u c c i r u b r a . Miquel beschreef, in 1869, de soort als
C. c a l o p t e r a . Het blad is groot, harder en ruwer dan dat
van C. s u c c i r u b r a en C. m i c r a n t h a en ligt, wat de
kleur aangaat, tusschen deze beide in.
In 1870 zond de Nederlandsche consul-generaal van Ca r a cas
zaden, die afkomstig heetten van C. c o r d i f o l i a var.
12