
d-
'* , Il
un
ZÜO ineen, dat aan de naanis-onderscheiding geen al te groote
waarde kon gehecht worden. Wel komt onder de planten
zelve, onderling een groote verscheidenheid voor en van de
ondere C a l i s a j a ’s zijn zij, evenals de latere kweekelingen,
uit zaden door Schuhkraft gezonden, in geheelen habitus
wel te onderkennen; zeer mogelijk ook dat, van zuiver botanisch
standpunt beschouwd, alle deze en nog andere Calisaja-
varieteiten werkelijk afgezonderd staan, maar de scheikundige
analyses van al de hiervoren genoemde Calisaja’s, hebben tot
geen besliste voorkeur aan eene onder haar kunnen wetti-
gen. — Vond Howard onder de hem van Java aangeboden
exemplaren C. C. j a v a n i c a eenige echte C. C. -vera,
de C. C. S ch u h k r a f t bracht hij, over het algemeen, tot
de type C. C. J o s e p h i a n a .
In 1865 werd, eveneens uit Bolivia (provincie Caupolican)
maar nu uit Londen van den Engelschman Ledger, een partij
Calisaja-zaad ontvangen. Van de + 20000 planten daaruit
ontkiemd, kwamen in 1866/67 niet meer dan ± 12000 in
den vollen grond. Cok deze planten werden in afzonderlijke
tuinen opgenomen, doch toen inboeting nu en dan noodig
werd, nam men daarvoor de Ca l i s a j a ’s die op de kweekbeddingen
heschikbaar waren en van Java- of Schuhkraft-
zaad afstamden. Aanvankelijk deed niets vermoeden dat deze
planten van Ledger iets bizonders, in eenig opzicht onderscheiden
zouden zijn van de ondere Calisaja’s. Cnderling vertoonden
zij al evenveel vormen en spelingen en in 1868 werden zij
plotseling aangetast door een ziekte, wier oorzaken langen
tijd onbekend hieven. ') Voor een oogenblik kwam de gedachte
op of deze ziekte met en door de Ledger-zaden zou kunnen
zijn ingevoerd, in welk geval verbranding van de aangetaste
') ln Maart IS68 stelden de Heeren Teijsman en Scheffer en in Mei/Juui
1871 genoemde heeren andermaal, thans met den heer Moens, een onderzoek
in naar deze ziekte; omtrent de oorzaken kon men ’t echter niet eens worden.
Later heeft Moens deze boven allen twijfel aaugetoond in een insect, waarvan
hij de hiiLhüuding nagiug en leerde kennen.
plantsoenen, zoo spoedig mogelijk, ware raadzaam geweest.
Gelukkig vond dit vermoeden geen voldoenden grond en bestond
integendeel meer reden om aan te nemen, dat de ziekte reeds
lang voorkwam ook in andere plantsoenen en volkomen
identisch was met een kwaal, onder gelijksoortige verschijnselen
aan andere ciiltuurplanten waargenomen; in de kina-
tuinen kon de ziekte, door haar tot dusverre meer sporadisch
optreden, allicht aan de aandacht ontsnapt zijn. Zooveel is
zeker, zij openhaarde zich en verdween, vertoonde zich andermaal
om wederom zich terug te trekken en in weerwil van
deze gedurige stoornis kwamen de meeste planten tot ontwikkeling.
In 1872 begonnen enkele individúen te hloeien ; de bloempjes
onderscheidden zich van die der overige Calisaja’s door hun
mindere grootte en melkwitte kleur. Cok merkte men thans
meer op, dat de takken, over het geheel, een meer scherpen
hoek met den stam vormden — als bij de l a n c i f o l i a ’s —
en dat een eigenaardige bruine tint over de bladkruin lag.
Aanleiding tot het vermoeden op een meerdere waarde van
deze L ed g e r -Ca l i s aja bestond overigens nog niet; niet
lang echter zou deze uitblijven. Uit enkele boomen werden
stukken hast gesneden en de scheikundige analyse wees daarin
een bizonder hoog kinine-gehalte aan. Daarop werden 273
kilogrammen hast geoogst en in 1873 te Amsterdam geveild.
De fabrikanten constateerden in de door hen aangevraagde
handels-monsters hetzelfde hooge kinine-gehalte als van Java
was aangegeven en het produkt behaalde dan ook een ongewoon
hoogen prijs. De scheikundige analyses werden op Java
ijverig voortgezet. Naarmate meer boomen begonnen te hloeien,
ontdekte men dat de bloesem niet altijd zuiver wit was ; van
lieverlede intusschen leerde men harmonie tusschen de botanische
vormen en het scheikundig gehalte kennen, zoodat
alras in de meeste gevallen, met tamelijke zekerheid, a priori
dat gehalte — althans typisch — kon worden voorzegd. Gelijk
is opgemerkt, waren vele gewone Calisaja’s ingehoet en zoo