
J. van Spilbergen Ceylon aandeed, kostte’t hem al heel weinig
moeite, de door de Portugeezen verloren sympathie voor zich
en de zijnen te winnen en een voordeelig traktaat van vriend-
schap te sluiten tusschen den landsvorst en den prins van Oranje.
In 1612 bracht Marcellus de Boshouwer, namens de O. I.
Compagnie, een verdrag tot stand waarhij de vorst van Candy
met alleen den Nederlanders het recht toekende, overal op
Ceylon handel in kaneel te drijven, maar tevens zich verbond
tot een jaarlijksche levering van bepaalde hoeveellieden kaneel
tegen vastgestelde prijzen. Een en ander kreeg zijn heslag
niet zonder gestadigen strijd met de Portugeezen. Eerst in
1645 sloten partijen een handels-overeenkomst, die echter van
korten duur was door den zes jaren later uitbrekenden oorlog.
Het jaar 1658 vestigde voor goed het gezag der Nederlanders
op Ceylon. Tot zelfs op de kust van Malabar verdrongen en
verdreven zij de Portugeezen, zoodat :^ij een vrij uitgebreid
monopolie-stelsel konden aanvaarden en handhaven.
In 1691 werden te Amsterdam 375000 ® kaneel verkocht
tegen 56 stiüvers het pond. De aanvoeren namen gestadig
toe, zoodat hijv. in 1734 geveild werden 500.000 ffi, tegen
180 stuivers het pond. De compagnie had eenvoudig in die
dagen te hepalen hoeveel product zij verlangde. Waren in
170/ reeds kaneel-cultuur en handel, door den gouverneur
Simons, tot een monopolie verklaard en zware boeten op
overtredingen gesteld, — in 1785 liet de gouverneur Falck,
hevreesd voor het duurzaam hehoud der oorsponkelijke kaneel-
bosschen, geregelde tuinen aanleggen. De compagnie, Falck’s
vrees niet deelende, was met dezen maatregel weinig ingenomen.
Toch werd hij gehandhaafd door zijnen opvolger van
de Graaff, die de cultuur zelfs uitbreidde en onder het toezicht
plaatste van vier Europeesche ambtenaren, terwijl hij
voorts aan het 1707 ingevoerde monopolie mitsgaders het
verbod om zaden en planten uit te voeren, streng de hand
hield. Van den aanvang af was de aanleg der tuinen opgedragen
aan de C h a lia ’s , eene volksklasse die hepaaldelijk zich
op de inzameling en behandeling van kaneel zich toelegde en
plaatselijk met dat bedrijf uitsluitend vertrouwd was. — Toen
vele jaren later (in 1861) van Spall een onderzoek instelde
op Ceylon, vond hij op ruim 2 kilometers van Colombo nog
sporen van Falck’s aanplanting, die aanvankelijk ongeveer
1600 hectaren besloeg.
Gedurende de jaren 1753/87 en over een gemiddelde hoeveelheid
van 400.000 Sr ’sjaars, liepen de verkoopsprijzen te
Amsterdam uiteen van 100—120 stuivers per pond. Het
monopolie was den Nederlanders dus zeer voordeelig en maakte
Ceylon tot een henijdenswaarde possessie. Toen dan ook de
Engelschen in 1796 meester werden van het eiland, zetten zij
niet alleen het monopolie voort, maar gaven ook meer uit-
hreiding aan de cultuur. Onder toezicht van Europeanen
werden de plantsoenen aangelegd en onderhonden door de
Chalia’s , die een vaste hetaling ontvingen, afhankelijk van
het door hen geleverd product
In 1802 moest de Engelsche compagnie de administratie
der kolonie Ceylon overgeven aan den Staat, waarhij laatstgenoemde
zich vei’bond tot een jaarlijksche levering aan de
compagnie van 450.000 S kaneel, tegen een retributie van
/■ 720.000, buiten de winsten, die hoven 5% op den verkoop
zouden gehaald worden. De compagnie behield dus het recht
van uitvoer en verkoop.
■ De ambtenaren zorgden intusschen siecht voor de cultuur
en de bereiding. Bedroeg de productie gedurende de jaren
1802/21 gemiddeld nog 450.000 'S ’sjaars, —• in het tijdvak
1822/31 bereikte zij dooreen slechts 322.000 ffi en zulks in
spijt van de maatregelen, die de gouverneur Barnes in 1828
nam tot herstelling van deze nijverheid.
In 1830 hegon men met halfjaarlijksche veilingen te Colombo;
op den uitvoer werd een recht geheven van f i . 20 per pond.
De uitvoeren beliepen van 1835/40 van 380 tot 596 duizend
ponden en op de markt te London bedongen 1®*®, 2i® en O'*® soort
kaneel gedurende dat tijdvak, /“5.10, /4 .5 0 en / 3.60 per pond.