
lijk kort houdt. Snoeien doet men alleen waar de takken te
dicht in een gegroeid, dood of ziekelijk zijn. Ruime vruchtzetting
is alleen te verwachten indien lucht en licht behoorlijk
kunnen toetreden. Is een boom in zijnen top beschadigd?
dan kan men dezen uitsnijden; een krachtige ontwikkeling
in de breedte is daarvan in den regel het gevolg. De vruchten
zetten zich aan de uiteinden der takjes. Op 5 a 7 jarigen
leeftijd begint de boom te bloeien; tusschen bloemzetting en
vruchtrijping verloopen 9 ä 10 maanden.
Loonend wordt, in den regel, de productie eerst na het
14de jaar en een tiental jaren later hereikt de boom zijn maximum
draagkracht, dat hij, onder günstige omstandigheden,
tot op 70 ä 100 jarigen leeftijd kan hehouden. Kwijnende
boomen in een tuin worden verwijderd en zoodra mogelijk
vervangen.
Nergens zoo omvangrijk als op Banda, maakt de notencultuur
daar het hoofdbedrijf uit van de bevolking. De naam p a la is
afgeleid van het Sanskritsche p h a la , d. i. de v r u c h t, en
inderdaad is de pala op Banda de vrucht bij uitnemdheid.
Sinds onheuchelijke tijden wordt door de geheele handelswereld
erkend, dat de noten en foelie van daar edeler zijn
dan alle van elders afkomstigen en kweekt men dan ook in
uitgestrekte tuinen, die schildei’achtig tegen de berghellingen
zijn aangelegd. Die tuinen noemt men gemeenlijk p erken',
de ondernemers, p e rk en ie rs. De cnltuur hreidt zich uit tot
op 1500 voeten boven zee, doch i s ’t meest geraden tot en met
700 voeten, omdat daar hoven, de vochtige luchtgesteldheid
nadeelig schijnt te werken op de ontwikkeling van bloesem
en vruchten. Als hemesting gebruikt men niet anders dan
den afval van het plantsoen, vruchtschillen en gewied onkruid.
Bepaalde ziekten of plagen zijn tot heden vreemd aan de
notenteelt op Banda. Elders toont de hoom zich gevoeliger
en schijnt hij ook minder oud te worden.
Verrukkelijk en verrussend is de aanschouwing van een
volwassen noteboom, met vruchten beladen, vooral wanneer
de vruchten beginnen te barsten e n hare levendig roode foelie
te voorschijn treedt. De vruchten hehhen de kleur en grootte
van bleekgele eierpruimen.
De productie van een volwassen boom kan men op 0.6—2.2
kilo’s rekenen ; onder günstige omstandigheden echter hereikt
zij een veel hooger maximum. Al naar hare grootte en zwaarte
gaan er van 160—330 noten op één kilogram. Deze cijfers
hebben betrekking op de ontbolsterde noten ; de dop of schil
weegt ongeveer 50° /q van de vrucht.
De notemuskaat is ovaal of eirond, grijsbruin, wit-hestoven, *)
netvormig geaderd en op de doorsnede gemarmerd. Smaak
en reuk zijn aangenaam aromatiek. De voornaamste he.stand-
deelen zijn: vet, circa 2 5% aetherische olie, + 6% zetmeel
en eiwitachtige stoffen, myristica-zuur (myristicine). De aetherische
olie werkt prikkelend en opwekkend, — in groote
hoeveelheid narcotisch.
Inferieure en gebroken noten werden weleer zorgvuldig van
uitvoer huitengesloten. Plaatselijk fijngestampt, gestoomden
uitgeperst, leverden zij eene aanzienlijke hoeveelheid vast vet,
dat, in Stangen gesneden, als notenzeep goeden aftrek vond.
Sinds evenwel de handel ook gaarne de minder waardvolle
noten afneemt, heeft de vetwinning, als industrie, hare
beteekenis verloren. Voor de geneeskunde intusschen hlijft
de notenzeep een kostelijk liniment.
Zoodra de vleezige schil openherst, wordt de vrucht voorzichtig
van hare steel gewrongen. Men maakt hiertoe gehruik
van een tweetandig houten vorkje (pn%ai), bevestigd aan den
rand van een langwerpig, eivormig korfje , dat gevlochten is uit
het gespleten boveneind van een hamhoe. Dit eenvoudige werktuig,
met eenige handigheid toegepast van uit of onder den
hoom, maakt de vruchten gemakkelijk los en vangt zetege-
’) Deels van poeder, door schuring ontstaan; deels van kalking.