
onbekende invloeden, omzettingen of overgangen van de alcaloiden
plaats kunnen vinden.
Bedekt men den bast van een boom met mos, indjoek,
stroo, alang-alang of soortgelijk materiaal, dan wordt, in
den regel, een günstige invloed op de alcaloid — en in ’t
bizonder van de kinine — formatie waargenomen. Zulke
onder bedekking ontwikkelde basten hebben een donkerder
aanzien dan de onbedekte en zijn meestal ook zeer knobbelig..
De bedekte hast onderscheidt zich vooiAs door meerdere broos-
heid, doch staat in dit opzicht achter bij den z.g. geregene-
reerden hast die eveneens donker gekleurd ziet en nog meer
knobbeltjes ook vertoont. Geregenereerde hast is doorgaans
almede rijkei- aan alcaloid dan oorspronkelijke hast en op
dien grond kan men het gedeeltelijk schillen van den hast
aanbevelen. Geschiedt de operatie met beleid en voorzichtig-
heid, dan doet zij den boomen geen kwaad en door beurte-
lings lange reepen hast uit te snijden, kan men van eenzelfde
individu jaren lang oogsten, oorspronkelijken zoowel als gere-
genereerden hast.
Hoe minder diep men uitsnijdt, des te spoediger en gemakkelijker
zal nieuwe hast zich vormen en des te voordeeliger
hovendien ook, omdat blijkens de proefnemingen van Moens,
de buitenste lagen van den hast, — primaire schors, —•
rijker, in ’t bizonder ook aan kinine, dan de binnenste , —-
secundaire schors, — zijn. Op dit feit wei’d alweder een
nieuAve wijze van oogsten gegrond. De schilbare boomen worden
geschraapt, d. w. z. men snijdt of schraapt daarvan alleen
de opperste lagen, die dan in schilfers gewonnen worden.
De handel heeft reeds de gelegenheid gehad de hoogere waarde
A'an deze schilfers, in vergelijking met den hast in zijn geheel,
te erkennen.
Nu kan men beide methodes van oogsten combinée ren en
door de toepassing van bedekking op ten deele geschilde of
geschraapte boomstammen, zich een maximum van kinine-
formatie verzekeren.
Talrijke proeven waren gericht op het onderzoek, of, op
Java, de hoogteligging der kinaplantsoenen boven zee, de
blootstelling aan licht of lommer en bepaalde windstreken,
de bloeitijd en de aard van den grond, een bepaalden invloed
op het alcaloid-gehalte uitoefenen. De uitkomsten hebben nog
geen recht gegeven tot besliste gevolgtrekkingen.
Mochten de seizoenen invloed oefenen, dan zou men genegen
zijn aan dep natten mousson eene günstige werking toe te
schrijven en meenen dat tegen diens einde, het alcaloid-gehalte
zijn maximum hereikt heeft. Van praktische of economische
beteekenis zijn de verschillen echter nog niet gebleken.
Van groot belang daarentegen is het geconstateerd verband
tusschen het alcaloid-gehalte, althans in qualiteit en de typische
vormen der verschillende kinasoorten en al verder de
heproefde ervaring dat de wijze van drogen der basten, —■
door kirnst- of zonnewarmte, — hun gehalte intact la a t, —■
altijd op den voorgrond gesteld dat elke toepassing met zorg
geschiedde.
Van de in cultuur gebrachte kinasoorten zijn de Succi -
r n b r a ’s en de L e d g e r i a n a ’s het rijkst aan alcaloid, maar
in eerstgenoemde wordt de kinine zoo siecht vertegenwoor-
digd, dat zij voor de fabriekmatige afzondering daarvan liefst
niet in aanmerking komen. In tegenstelling neemt de kinine
in het alcaloid-gehalte van Le d g e r i a n a en Of f i c i n a l i s
de voorname plaats in en kunnen deze tAvee dan ook als
het supérieur materiaal voor de kinine-fabricage beschouwd
Avorden. In Su c c i r u b r a - en Ledger iana-basten zijn tot
14 en in Of f icinal is-hast tot 8 ten honderd alcaloid gevonden.
De uitkomsten van honderde analyses van dezelfde bast-
soort loopen intusschen zeer uiteen ; de qualitatieve verhoudingen
mögen al op overeenstemming wijzen, de quantitatieve
verschillen sterk en ongetwijfeld moeten er dus omstandigheden
zijn die tot dusverre aan onze waarnemingen ontsnapten,
maar op de alcaloid-formatie van kennelijken invloed zijn.