
lijkertijd op, zonder gevaar voor heschadiging van de foelie.
Overigens eischt de oogst veel zorgen en nauwlettend
toezicht. De hoomen toch hloeien en dragen het gansche
jaar door, al valt de rijping der vruchten meer hepaaldelijk
voor tijdens een paar maanden van den oost-monsson. Het
dan gewonnen product is , over het algemeen, klein van stuk,
specifiek licht en met een dunne foelie omkleed,
Trouwens één etmaal na het openhersten der vruchtschil,
valt de noot reeds daaruit ; haar foelie wordt daardoor belee-
digd niet alleen, maar ook zij zelve verliest in waarde indien
zij ’n nacht slechts blijft overliggen en deshalve voorheschik-
king opneemt tot wurmstekiglieid. Van den anderen kant
zijn de nog gesloten vruchten bepaald onrijp en is een wilde,
gehaaste oogst door afslaan, alleszins te ontraden, omdat men
dan rijp en groen door elkaaar verzamelt en bovendien takken
en bloesem beschädigt.
Zoodra men de noten heeft ontdaan van de foelie, spreidt
men ze op een in verschillende vakken (pettaks) verdeelden
vloer van gespleten bamboe {pa ra -p a ra ) gelijkmatig uit.
Zooveel mogelijk brengt men de noten van eenzelfden of
opvolgenden pluk in één vak te samen, daarbij zorgdragende
dat de dikte der lagen hoogstens 1% voet bedrage.
Niet minder dan 12 voeten beneden de p a r a -p a ra , laat
men dag en nacht een houtvuur op de vloering van het drooghuis
— n o te n kom h u is —■ smeulen. Harsachtige houtsoorten
mögen daartoe niet dienen. Elken morgen werkt men de
noten met platte houten schoppen om. Na 1 of 1% maand
zijn ze droog; ze hangen dan niet meer samen met hare
bolsters, maar geven een rammelend geluid als men ze
schuddend beweegt. De bolsters worden alsnu met een stuk
hout voorzichtig stukgeslagen en verwijderd; zij dienen ten
deele als brandstof voor de komhuis, maar zijn ook zeer gezocht
voor de smidshaarden.
De vleezige schillen der vruchten blijven meestal in de
tuinen en worden als hemesting ondergegraven. Sommige
perkeniers laten ze opbrengen naar de komhuis, ten einde
te controleeren of uitsluitend rijpe vruchten werden ingezameld.
In de huishouding kunnen ze dienen tot een bereiding van
een geurige, frissche, smakelijke en gezonde gelei — - m a n ie sa n
p a la , — of, in reepjes gesneden en met wijn gestoofd, tot
een fijnen tafelschotel.
In vroegere tijden stookte men a r a k (spiritus) uit de suikerhoudende
materie. In ondiepe kuilen opgehoopt en bedekt met
hladaarde, takken enz., gaan de schilllen spoedig tot ontbinding
over en vormen zij dan een rijk veld -voor de ontwikkeling
van een fijnen eetbaren champignon, den djam o e r p a la .
Bekend zijn de geconfijte vruchten. Noot en foelie van deze
zijn wel niet eetbaar, maar de schil dankt toch aan haar
hoofdzakelijk den eigenaardigen geur en smaak.
De geklopte (ontbolsterde) noten worden, na een voorloopige
sorteering in gave en aangestokene, geroerd in een brei
van zuivere kalk en zeewater en daarna wederom te drogen
gelegd. Bij goede ventilatie loopt dit procès in 2 à 3 weken
af en de aldus behandelde noten zijn even duurzaam als die,
naar een vroeger gebruikelijke methode, maanden lang in
gewoon kalkwater hadden gelegen.
Het alsnu volkomen gereede product sorteert men op Banda
in 3 à 4 partijen, wat niet schijnt te heletten dat men in
Nederland soms een naschifting houdt. —■ N°. 1 moet,
zoowel in- als uitwendig, aan alle eischen van een puike
notemuskaat voldoen, d. w. z. zij behoort te zijn efl’e n , regelmatig
geaderd, zonder vlekken en zonder rimpels. Twee stuks
tegen elkaar geklopt, moeten een vollen houttoon doen hooren.
Deze eerste soort heeft het hoogste specifiek-gewicht en
aangezien de marktwaarde voor ’n deel ook bepaald wordt door
het aantal noten dat op een half kilogram gaat, zoo gelden
de grootsten ook het meest.