
veel tegenstand ontmoet, daar baat veelal een voorzichtig)
wrijven en kloppen van den bast met het houten handvat
van het mesje; met de rugzijde tracht men daarna de schil
losser te maken en op te lichten.
De versch geschilde hasten worden, met de opperhuid
hovenwaarts gekeerd, onder goeni-zakken gelegd en den
volgenden dag geschraapt, d. w. z. met het vorengenoemd
mesje van kurk- en schorslaag gezuiverd. Na deze bewerking
verkrijgen zij een glad, dofglanzig, geelbruin aanzien, over-
langs geteekend door kronkelende, lichte strepen ; de binnen-
zijde is donkerbruin, mat, fijn en dicht gestreept.
Goede bast is bros, naar huiten kurkachtig, naar binnen
fijn vezelig van hreuk, aangenaam geurig smakend en riekend.
Supérieure kaneel smaakt niet samentrekkend , doch, na lang
kauwen, min of meer slijmerig.
De sorteering richt zich naar de dikte der hasten en splitst
deze in fijne^ en grove kaneel; beide worden afzonderlijk
verpakt, en in den handel gewoonlijk nog tot vier merken
teruggehracht.
De bekende pijpvorm van het kaneel ontstaat door het om-
krullen (rollen) der opeengelegde dunne basten tijdens het
diogen. Op de breedste, ongeveer één meter lange reepen
legt men successievelijk smallere en kleinere stukken, totdat
men een ineensluitend, aangevuld geheel heeft. In den regel
zijn daartoe 8 à 10 lagen noodig. Gelijkmatig aan de einden
afgesneden, worden de aldus saamgevoegde bastbundeltjes op
m de loods gespannen tou wen uitgespreid, — de randen
hovenwaarts gekeerd. Onder dezen last buigen de touwen
door; de bundels worden saamgedrukt en de randen buigen
zich om, sluiten zich tot een compact geheel. Den volgenden
dag worden de pijpen uitgelegd op rekken in de open lucht
en bedekt met goeni-zakken; de directe zonnestralen toch
zouden schadelijk werken op kleur en geur van het product.
In weinige dagen zijn de basten droog; zij hebben 60 à 70 %
van hun oorspronkelijk gewicht verloren.
De gedroogde pijpen worden, bij 600 stuks, in dubhele
goeni-zakken verpakt. Den afval en het schraapsel r'eserveert
men liefst voor de bereiding der olie of voor plaatselijk verbruik.
Ceylon-kaneel komt ter markt in fardeelen van 10—50
kilo’s; de handel geeft de voorkeur aan dunne hasten. Na
een eersten oogst hehhen de kaneelheesters ’n paar jaren rust
noodig, tot vorming van nieuwe, schilbare loten. Daarna
kan men van een goed onderhouden plantage elk jaar oogsten,
telkenmale van elken heester de beste en rijpste loten
uitzoekende. Het juiste tijdstip van oogsten is hezwaarlijk aan
te geven, door vaste regels en ruime ervaring zal ten deze
wel de beste leidster zijn. Zeker is ’t , dat te vroeg geoogste
hast zijn maximum van geur en smaak niet hereikt heeft,
terwijl daarentegen een te laat gewonnen product grof van
niterlijk en inférieur van qualiteit is.
Scheikundi g e samenstel l ing.
In het kaneel treft men huiten de aetherische olie (van
0.5 tot 5 °/o) nog aan; hars, zetmeel, gom, plantenslijm,
suiker, mannite en looizuur. Bij verbranding blijven 2—6 %
asch achter ; ’t meest hij Ceylonkaneel, ’t minst hij Chineesche.
De olie wordt door distillatie gewonnen. Aanvankelijk geel,
later roodgeel tot hruin , hezit zij een aangenamen kaneel-reuk,
terwijl haar smaak eerst zoetachtig, daarna scherp en eigenaardig
specerij achtig is. Zij lost in alcohol op en heeft een
soortelijk gewicht van 1.035—1.090. Daar zij door opname
van zuurstof gemakkelijk verändert, zich verdikt en kristallen
afzet, moet zij in goed gesloten flesschen bewaard worden.
Maier hereidde uit de kaneelvruchten, door persing, 2%
vette olie en 1 7 % vast vet. Dit laatste, door hem kaneel-
stearine genoemd, smelt hij 51° C. en kristalliseert uit een
alcoholische oplossing in rhombische zuiltjes. Mulder beschouwde
de hoofdmassa van het uit verzeept kaneelvet afgescheiden
zuur, als Laurine-zuur.