
(voornamelijk in Zanzibar) en in Zuid-Amerika. Bleef deze
verspreiding natuurlijk niet zonder invloed op de waarde der
uitgestrekte Banda-perken, toch handhaaft het product van
deze een bepaalde voorkeur.
Blijkens het jongste regeeringsverlag is de toestand der
notencultuur in Oost Indie als volgt:
Op Java zijn Batavia, Krawang en Semarang de eenige
residenties, die noten en foelie in den handel brengen. Van
veel beteekenis zijn er de aanplantingen echter niet, daarin
1880/81 achtereenvolgens slechts 137% en 42 pikols noten,
57 en 7% pikols foelie werden geproduceerd.
Op Sumatra’s Westkust breidt de cultuur zich uit. In
1880/81 werden uitgevoerd 2530 en 2850 pikols noten, 445
en 494 pikols foelie. Te Padang golden (1881) de noten in
den dop 70 a 80, de ontbolsterden 150 ä 160 en de foelie
70 a 75 gulden per pikol.
In Deli hehhen Europeesche erfpachters de notenteelt aanvaard,
doch te strijden gehad met ziekte in de boomen en
hunne plantages nu aan Chineezen verpacht.
Op Menado beslaan de meerendeels nog niet vrnchtdragende
aanplantingen eene oppervlakte van ± 2400 bouws, waarop
ruim 800.000 hoomen. Hoewel ook hier veel van het jonge
gewas te gronde ging door eene nog onbekende ziekte, belooft
de cultuur toch van belang te zullen worden. In 1881 werden
3 a 400 pikols geoogst en tegen fQO ä f SO van de hand
gezet. Op de inzameling van foelie legde men zich nog niet toe.
Op Amboina, Noessalaut en Saparoea begint de bevolking,
in de laatste ja ren , ook te kweeken. Ter hoofdplaats Amboina
werden in 1881 aan foelie 71 en aan noten in den dop 2604
pikols uitgevoerd, respectievelijk tegen den prijs van 70 en 60
guldens per pikol.
Op Ternate heeft de geregelde cultuur nog weinig te heteekenen
; de handel in wilde noten uit de bosschen is er daarentegen
vrij levendig.
Op de Banda-eilanden, Neira, Lonthoir en Aij bestaan niet
minder dan 34 notenperken, die in de jaren 1877/81 achtereenvolgens
hehhen voortgebracht: 16814,—3742,—6535,—
7555 en 10661 pikols noten, naast 3079,^—-1318,—^1760,—
2097 en 2971 pikols foelie. De prijzen beliepen over 1880/81 :
voor noten in den dop / 92 %, huiten den dop /1 3 0 en /123^^,
voor foelie /8 5 en f 83) j .
Het getal arbeiders op die perken bedroeg 2809 in 1881.
Op de erfpachtsgronden , sedert 1874 uitgegeven op de eilanden
Rozengain en Rhun, werken drie ondernemingen, die zich
uitsluitend of althans hoofdzakelijk op de notenteelt toeleggen.
Het aantal hoomen bedroeg einde 1881 nabij 50000; slechts
enkele honderden daarvan begonnen te bloeien.
Wij teekenden reeds aan hoeveel de bevolking van de
specerij-eilanden te lijden had van het monopolie-geweld. Van
de oorspronkelijke hewoners waren, in de helft der 17de eeuw,
op Banda hijna geen afstammelingen meer. Door slaven en
dwang-arbeiders moest men dan ook sinds dien tijd voorzien
in de behoefte aan werkvolk. Eerst tien jaren geleden werd
de notenteelt ontheven van alle staatsbemoeienis. Reeds was
in 1864 aan de verplichte teelt en levering van noten op
Banda een einde gemaakt, maar wegens de nog loopende
contracten met de perkeniers hieven enkele verplichtingen van
praestatie op den Staat rusten. Ook deze hestaan thans niet
meer en de tegenwoordige perkeniers heheeren hun hezittingen
als vrije ondernemers, betalende aan den staat alleen eene
soort van verponding, die den fiscus omstreeks /lOO.OOO
s’jaars opbrengt. Met de oude toestanden is geheel gebroken
en de vrije ontwikkeling kan daarbij slechts winnen.